Scheidingen

1. Burgelijk wetboek

Wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten

Publicatie :

Art. 212.

De rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de echtgenoten worden geregeld door de bepalingen van dit hoofdstuk, die van toepassing zijn door het enkele feit van het huwelijk.
Zij worden bovendien geregeld door de bepalingen betreffende het wettelijk stelsel of door die van hun huwelijkscontract, welke niet mogen afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk.
Het huwelijk wijzigt de handelingsbekwaamheid van de echtgenoten niet, behoudens bij toepassing van artikel 476.

Art. 213.

Echtgenoten zijn jegens elkaar tot samenwoning verplicht; zij zijn elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd.

Art. 214.

De echtelijke verblijfplaats wordt door de echtgenoten in onderlinge overeenstemming vastgesteld. Bij gebreke van overeenstemming tussen de echtgenoten doet de vrederechter uitspraak in het belang van het gezin.
Is een der echtgenoten (vermoedelijk afwezig), onbekwaam verklaard of in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven, dan wordt de echtelijke verblijfplaats vastgesteld door de andere echtgenoot.

Art. 215.

§ 1. De ene echtgenoot kan zonder de instemming van de andere niet onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over de rechten die hij bezit op het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat goed met hypotheek bezwaren.
Hij kan zonder die instemming evenmin onder bezwarende titel of om niet onder de levenden beschikken over het huisraad dat aanwezig is in het goed dat het gezin tot voornaamste woning dient, noch dat huisraad in pand geven.
Indien de echtgenoot wiens instemming vereist is, deze zonder gewichtige redenen weigert, kan de andere echtgenoot zich door de rechtbank van eerste aanleg, en, in spoedeisende gevallen, door de voorzitter van die rechtbank, laten machtigen om de handelingen alleen te verrichten.

§ 2. Het recht op de huur van het onroerend goed dat een der echtgenoten gehuurd heeft, zelfs voor het huwelijk, en dat het gezin geheel of gedeeltelijk tot voornaamste woning dient, behoort aan beide echtgenoten gezamenlijk, niettegenstaande enige hiermede strijdige overeenkomst.
De opzeggingen, kennisgevingen en exploten betreffende die huur moeten gezonden of betekend worden aan elk der echtgenoten afzonderlijk of uitgaan van beide echtgenoten gezamenlijk.
(Elk van de echtgenoten kan evenwel de nietigheid van deze documenten, die aan de andere echtgenoot worden toegezonden of van deze laatste uitgaan, slechts inroepen indien de verhuurder kennis heeft van hun huwelijk.

Elk geschil tussen de echtgenoten omtrent de uitoefening van dat recht wordt beslist door de vrederechter.
De bepalingen van deze paragraaf zijn niet van toepassing op handelshuurovereenkomsten, noch op pachtcontracten.

Art. 216.

§ 1. Iedere echtgenoot heeft het recht een beroep uit te oefenen zonder de instemming van de andere echtgenoot.
Indien deze evenwel oordeelt dat hieraan een ernstig nadeel verbonden is voor zijn zedelijke of stoffelijke belangen of voor die van de minderjarige kinderen, heeft hij het recht zich tot de rechtbank van eerste aanleg en in spoedeisende gevallen tot de voorzitter van die rechtbank te wenden.
De rechtbank kan de uitoefening van het beroep afhankelijk stellen van een voorafgaande wijziging van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten.
Het bepaalde in de twee vorenstaande leden is niet van toepassing op de uitoefening van openbare mandaten.

§ 2. De ene echtgenoot mag in zijn beroepsbetrekkingen de naam van de andere alleen met diens instemming gebruiken.
De instemming kan alleen om gewichtige redenen worden ingetrokken. Tegen intrekking kan de echtgenoot opkomen bij de rechtbank van eerste aanleg en in spoedeisende gevallen bij de voorzitter van die rechtbank.

Art. 217.

Iedere echtgenoot ontvangt zijn inkomsten alleen en besteedt ze bij voorrang aan zijn bijdrage in de lasten van het huwelijk.
Hij kan het overschot besteden voor de aanschaf van goederen in zoverre dit verantwoord is voor de uitoefening van zijn beroep; die goederen staan uitsluitend onder zijn bestuur.
Wat er daarna nog overblijft is onderworpen aan de regels van het huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten.

Art. 218.

Iedere echtgenoot kan, zonder de instemming van de andere, op zijn naam een depositorekening voor geld of effecten doen openen en een brandkast huren.
Ten opzichte van de bewaarnemer of de verhuurder wordt alleen hij geacht het bestuur of de toegang te hebben.
De bewaarnemer en de verhuurder moeten de andere echtgenoot in kennis stellen van de opening van de rekening of de huur van de brandkast.

Art. 219.

Iedere echtgenoot kan tijdens het huwelijk aan de andere algemene of bijzondere last geven om hem te vertegenwoordigen in de uitoefening van de bevoegdheden die zijn huwelijksvermogensstelsel hem laat of toekent.
Die lastgeving kan te allen tijde worden herroepen.

Art. 220.

§ 1. Is een der echtgenoten (vermoedelijk afwezig), onbekwaam verklaard of in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven, dan kan de andere echtgenoot zich door de rechtbank van eerste aanleg laten machtigen om de in artikel 215, § 1, bedoelde handelingen alleen te verrichten.

§ 2. Indien de echtgenoot die in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven, geen lasthebber heeft aangesteld of geen wettelijke vertegenwoordiger heeft, kan de andere echtgenoot aan de rechtbank van eerste aanleg vragen om in zijn plaats te worden gesteld voor de uitoefening van al zijn bevoegdheden of een gedeelte ervan.

§ 3. In de gevallen bepaald in § 1, kan de andere echtgenoot zich door de vrederechter laten machtigen om de door derden verschuldigde geldsommen geheel of ten dele te ontvangen ten behoeve van de huishouding.

Art. 221.

Iedere echtgenoot draagt in de lasten van het huwelijk bij naar zijn vermogen.
Wanneer een der echtgenoten deze verplichting niet nakomt, kan de andere, onverminderd de rechten van derden, zich door de vrederechter laten machtigen om, met uitsluiting van zijn echtgenoot, diens inkomsten of de inkomsten uit de goederen die hij krachtens hun huwelijksvermogensstelsel beheert, alsook alle andere hem door derden verschuldigde geldsommen te ontvangen onder de voorwaarden en binnen de perken die het vonnis bepaalt.
Het vonnis kan worden tegengeworpen aan alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars, na kennisgeving door de griffier op verzoek van de eiser.

Wanneer het vonnis ophoudt gevolg te hebben, geeft de griffier daarvan bericht aan de derden-schuldenaars.
De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derde-schuldenaar moet betalen of moet ophouden te betalen.
Wanneer naderhand een verzoekschrift tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed wordt ingediend, blijft de machtiging niettemin uitvoerbaar tot aan de beslissing van de rechtbank of van de voorzitter van de rechtbank in kort geding.

Art. 222.

Iedere schuld die door een der echtgenoten wordt aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen, verbindt de andere echtgenoot hoofdelijk.
Deze is echter niet aansprakelijk voor schulden die, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn.

Art. 223.

Indien een der echtgenoten grovelijk zijn plicht verzuimt, beveelt de vrederechter, op verzoek van de andere echtgenoot, dringende voorlopige maatregelen betreffende de persoon en de goederen van de echtgenoten en de kinderen.
Hetzelfde geschiedt op verzoek van een der echtgenoten, indien de verstandhouding tussen hen ernstig verstoord is.

(Indien een echtgenoot zich tegenover de andere schuldig gemaakt heeft aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor dergelijke gedragingen bestaan, zal de echtgenoot die het slachtoffer is, behalve bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot toegewezen krijgen van de echtelijke verblijfplaats indien hij daarom verzoekt.)

De vrederechter kan ondermeer aan een der echtgenoten verbod opleggen om, voor de tijd die hij bepaalt, eigen of gemeenschappelijke roerende of onroerende goederen, zonder de instemming van de andere echtgenoot, te vervreemden, te hypothekeren of te verpanden; hij kan de verplaatsing van de meubelen verbieden of het persoonlijk gebruik ervan aan een van beide echtgenoten toewijzen.
Daden van vervreemding zijn alle daden bedoeld in artikel 1 van de wet van 16 december 1851 en in artikel 8 van de wet van 10 februari 1908.
De vrederechter kan de echtgenoot die de roerende goederen onder zich heeft, verplichten borg te stellen of van voldoende gegoedheid te doen blijken.

Art. 224.

§ 1. Op verzoek van de andere echtgenoot en onverminderd de toekenning van schadevergoeding, kunnen worden nietigverklaard :

1. de handelingen door een der echtgenoten verricht met overtreding van de bepalingen van artikel 215;

2. de handelingen door een der echtgenoten met overtreding van een krachtens artikel 223 gevraagd of verkregen verbod tot vervreemding of hypothekering verricht na de overschrijving van het desbetreffende verzoekschrift of vonnis;

3. de schenkingen door een der echtgenoten, die de belangen van het gezin in gevaar brengen;
4. de persoonlijke zekerheden door een der echtgenoten gesteld, die de belangen van het gezin in gevaar brengen.

§ 2. De vordering tot nietigverklaring of schadevergoeding moet op straffe van verval worden ingesteld binnen een jaar na de dag waarop de handeling ter kennis is gekomen van de echtgenoot-eiser.
Indien de echtgenoot overlijdt voordat verval is ingetreden, beschikken zijn erfgenamen vanaf het overlijden over een nieuwe termijn van een jaar.

Gronden tot scheiding : art. 229 – art. 311

Art. 229.

§ 1. De echtscheiding wordt uitgesproken wanneer de rechter vaststelt dat het huwelijk onherstelbaar ontwricht is. Het huwelijk is onherstelbaar ontwricht wanneer de voortzetting van het samenleven tussen de echtgenoten en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden ingevolge die ontwrichting. Het bewijs van de onherstelbare ontwrichting kan met alle wettelijke middelen worden geleverd.

§ 2. De onherstelbare ontwrichting bestaat wanneer de aanvraag gezamenlijk wordt gedaan door de twee echtgenoten, na meer dan zes maanden feitelijk gescheiden te zijn of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek.

§ 3. De onherstelbare ontwrichting bestaat ook wanneer de aanvraag wordt gedaan door één enkele echtgenoot na meer dan één jaar feitelijke scheiding of wanneer de aanvraag tot tweemaal toe werd gedaan overeenkomstig artikel 1255, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 230.

De echtgenoten kunnen ook door onderlinge toestemming uit de echt scheiden volgens de voorwaarden die vastgesteld zijn in deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 2, van het Gerechtelijk Wetboek.

Art. 231 – Art. 294bis

Opgeheven.

Gevolgen van echtscheiding: art. 295 – art. 307

Art. 295.

Indien de gescheiden echtgenoten zich opnieuw verenigen door hun huwelijk andermaal te doen voltrekken, is artikel 1465 alleen van toepassing als er kinderen zijn die niet gemeenschappelijk zijn.

Art. 296 – Art. 298.

Opgeheven.

Art. 299.

Behoudens overeenkomst in tegenovergestelde zin verliezen de echtgenoten alle voordelen die ze elkaar bij huwelijksovereenkomst en sinds het aangaan van het huwelijk hebben toegekend.

Art. 300.

Opgeheven.

Art. 301.

§ 1. Onverminderd artikel 1257 van het Gerechtelijk Wetboek kunnen de echtgenoten op elk ogenblik overeenkomen omtrent de eventuele uitkering tot levensonderhoud, het bedrag ervan en de nadere regels volgens welke het overeengekomen bedrag zal kunnen worden herzien.

§ 2. Bij gebrek aan overeenkomst zoals bedoeld in § 1, kan de rechtbank in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of bij een latere beslissing, op verzoek van de behoeftige echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toestaan ten laste van de andere echtgenoot. De rechtbank kan het verzoek om een uitkering weigeren indien de verweerder bewijst dat verzoeker een zware fout heeft begaan die de voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt.
In geen geval wordt de uitkering tot levensonderhoud toegekend aan de echtgenoot die schuldig werd bevonden aan een in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is gepleegd tegen de persoon van de verweerder of aan een poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon.
In afwijking van artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering kan de rechter in afwachting dat de beslissing over de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden, aan de verzoeker een provisionele uitkering toekennen, hierbij rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak. Hij kan het toekennen van deze provisionele uitkering ondergeschikt maken aan het stellen van een waarborg die hij bepaalt en waarvoor hij de nadere regels vaststelt.

§ 3. De rechtbank legt het bedrag van de onderhoudsuitkering vast die ten minste de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde moet dekken.
De rechtbank houdt rekening met de inkomsten en mogelijkheden van de echtgenoten en met de aanzienlijke terugval van de economische situatie van de uitkeringsgerechtigde. Om die terugval te waarderen, baseert de rechter zich met name op de duur van het huwelijk, de leeftijd van partijen, hun gedrag tijdens het huwelijk inzake de organisatie van hun noden en het ten laste nemen van de kinderen tijdens het samenleven of daarna. De rechter kan indien nodig beslissen dat de uitkering degressief zal zijn en in welke mate.
De onderhoudsuitkering mag niet hoger liggen dan een derde van het inkomen van de uitkeringsplichtige echtgenoot.

§ 4. De duur van de uitkering mag niet langer zijn dan die van het huwelijk.
In geval van buitengewone omstandigheden, kan de rechtbank de termijn verlengen, indien de uitkeringsgerechtigde aantoont dat hij bij het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn, om redenen onafhankelijk van zijn wil, nog steeds in staat van behoefte verkeert. In dit geval beantwoordt het bedrag van de uitkering aan het bedrag dat noodzakelijk is om de staat van behoefte van de uitkeringsgerechtigde te dekken.

§ 5. Indien de verweerder aantoont dat de staat van behoefte van verzoeker het gevolg is van een eenzijdig door deze laatste genomen beslissing en zonder dat de noden van de familie deze keuze gerechtvaardigd hebben, kan hij worden ontheven van het betalen van de uitkering of slechts verplicht worden tot het betalen van een verminderde uitkering.

§ 6. De rechtbank die de uitkering toekent, stelt vast dat deze van rechtswege aangepast wordt aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen.
Het basisbedrag van de uitkering stemt overeen met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand gedurende welke het vonnis of het arrest dat de echtscheiding uitspreekt, kracht van gewijsde heeft verkregen, tenzij de rechtbank er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de uitkering van rechtswege aangepast in verhouding tot de verhoging of de verlaging van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de overeenstemmende maand.
Deze wijzigingen worden op de uitkeringen toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.
De rechtbank kan nochtans in bepaalde omstandigheden een ander systeem van aanpassing van de uitkering aan de kosten van levensonderhoud toepassen.

§ 7. Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de rechtbank, op vordering van een van de partijen, de uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast.
Indien ten gevolge van de ontbinding van het huwelijk, de vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen of van de onverdeeldheid die tussen de echtgenoten bestond, aanleiding geeft tot een wijziging van hun financiële toestand, die een aanpassing rechtvaardigt van de uitkering tot levensonderhoud welke het voorwerp was van een vonnis of overeenkomst, gewezen of gesloten vóór de opmaak van de vereffeningsrekeningen, kan de rechtbank eveneens de uitkering aanpassen

§ 8. De uitkering kan op elk ogenblik worden vervangen door een kapitaal mits een door de rechtbank gehomologeerd akkoord tussen de partijen. Op verzoek van de uitkeringsplichtige, kan de rechtbank eveneens op elk ogenblik de omzetting in een kapitaal toestaan.

§ 9. De echtgenoten kunnen voor de ontbinding van het huwelijk geen afstand doen van de rechten op een uitkering tot levensonderhoud.
Zij mogen in de loop van de procedure evenwel tot een vergelijk komen over het bedrag van die uitkering, met inachtneming van de in artikel 1257 van het Gerechtelijk Wetboek gestelde voorwaarden.

§ 10. De uitkering is niet meer verschuldigd bij overlijden van de uitkeringsplichtige, maar de uitkeringsgerechtigde mag levensonderhoud vorderen ten laste van de nalatenschap volgens de in artikel 205bis, §§ 2, 3, 4 en 5, bepaalde voorwaarden.
De uitkering eindigt in ieder geval definitief in geval van een nieuw huwelijk van de uitkeringsgerechtigde of op het ogenblik waarop deze laatste een verklaring van wettelijke samenwoning doet, tenzij de partijen anders overeenkomen.
De rechter kan de onderhoudsverplichting beëindigen wanneer de uitkerings-gerechtigde samenleeft met een andere persoon als waren zij gehuwd.

§ 11. De rechtbank kan beslissen dat in geval de uitkeringsplichtige zijn verplichting tot betaling niet nakomt, het de uitkeringsgerechtigde toegestaan is diens inkomsten of diens goederen die hij overeenkomstig hun huwelijksvermogensstelsel beheert, alsmede alle andere bedragen die hem door derden verschuldigd zijn, in ontvangst te nemen. Deze beslissing kan worden tegengeworpen aan elke derde, huidige of toekomstige schuldenaar, op grond van de kennisgeving ervan die hen door de griffier gedaan wordt op verzoek van de eiser.

Art. 301bis.

Opgeheven.

Art. 302.

Na de ontbinding van het huwelijk door echtscheiding worden het gezag over de persoon van het kind en het beheer van zijn goederen ofwel door beide ouders gezamenlijk uitgeoefend ofwel door degene aan wie ze werden toevertrouwd, hetzij bij (een overeenkomst tussen partijen die gehomologeerd werd zoals bepaald is in artikel 1256) van het Gerechtelijk Wetboek, hetzij bij een beschikking van de voorzitter rechtsprekend in kort geding overeenkomstig artikel 1280 van het Gerechtelijk Wetboek, onverminderd het bepaalde in artikel 387bis van dit Wetboek.

Art. 303.

Opgeheven.

Art. 304.

De ontbinding van het huwelijk door een in rechte (uitgesproken) echtscheiding ontneemt aan de kinderen uit dat huwelijk geen enkel voordeel dat hun door de wetten of door de huwelijksvoorwaarden van hun ouders was verzekerd; maar de rechten zullen aan de kinderen slechts op dezelfde wijze en in dezelfde omstandigheden toekomen als wanneer er geen echtscheiding geweest was.

Art. 305 – Art. 307bis.

Opgeheven.

Scheiding van tafel bed: art. 308 – art. 311

Art. 308.

Na uitspraak van de scheiding van tafel en bed blijft de plicht van hulp bestaan.

Art. 309 – Art. 310bis.

Opgeheven.

Art. 311.

Scheiding van tafel en bed heeft altijd scheiding van goederen ten gevolge.

Art. 311bis.

De artikelen 229, 299, 302 en 304 van hetzelfde Wetboek zijn van toepassing bij scheiding van tafel en bed.

Algemene bepalingen: art. 1387 – art. 1474

Art. 1387.

De echtgenoten regelen hun huwelijksovereenkomsten naar goeddunken, mits zij daarin niets bedingen dat strijdig is met de openbare orde of de goede zeden.

Art. 1388.

De echtgenoten mogen niet afwijken van de regels die hun wederzijdse rechten en verplichtingen bepalen, noch van de regels betreffende het ouderlijk gezag en de voogdij noch van de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen.

De echtgenoten kunnen bij huwelijkscontract of bij wijzigingsakte, wanneer op dat tijdstip een van hen één of meer afstammelingen heeft die voortkomen uit een andere relatie van voor hun huwelijk of die geadopteerd werden voor hun huwelijk, of afstammelingen van de geadopteerden, geheel of ten dele, zelfs zonder wederkerigheid, een regeling treffen over de rechten die de ene in de nalatenschap van de andere kan uitoefenen. Deze regeling doet geen afbreuk aan het recht van de ene, om bij testament of bij akte onder de levenden te beschikken ten gunste van de andere en kan in geen geval aan de langstlevende het recht van vruchtgebruik ontnemen van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap van de eerststervende het gezin tot voornaamste woning diende en van het daarin aanwezige huisraad, volgens de voorwaarden bepaald in artikel 915bis, §§ 2 tot 4.)

Art. 1389.

De echtgenoten mogen geen huwelijksvoorwaarden bedingen door eenvoudige verwijzing naar een opgeheven wetgeving (…). Zij kunnen verklaren een van de stelsels aan te nemen, waarin deze titel voorziet. <W 2004-07-16/31, art. 132, 014; Inwerkingtreding : 01-10-2004>

Art. 1390.

Bij gebreke van bijzondere overeenkomsten vormen de regels bepaald in Hoofdstuk II van deze titel, het gemeen recht.

Art. 1391.

Het wettelijk of het bedongen huwelijksvermogensstelsel begint te werken vanaf de voltrekking van het huwelijk, niettegenstaande enige andersluidende overeenkomst.

Art. 1392.

Alle huwelijksovereenkomsten opgemaakt voor de voltrekking van het huwelijk en alle bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogensstelsel worden vastgesteld bij notariële akte.

Art. 1393.

Voordat het huwelijk voltrokken is, mogen in de huwelijksovereenkomsten geen wijzigingen worden aangebracht buiten de tegenwoordigheid en zonder de gelijktijdige toestemming van allen die er partij bij zijn geweest.

Die wijzigingen werken niet tegen derden indien zij niet achteraan op de minuut van het huwelijkscontract gesteld zijn; de notaris is verplicht ze over te nemen in de uitgiften en grossen van het huwelijkscontract.

Art. 1394.

§ 1. De echtgenoten kunnen tijdens het huwelijk hun huwelijksvermogensstelsel wijzigen naar goeddunken en zelfs een ander stelsel aannemen.

§ 2. Indien één van de echtgenoten hierom verzoekt, wordt de akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel voorafgegaan door een boedelbeschrijving van alle roerende en onroerende goederen en van de schulden van de echtgenoten.

Een boedelbeschrijving is vereist indien de wijziging van het huwelijks-vermogensstelsel de vereffening van het vorige stelsel tot gevolg heeft.
Behoudens het in het tweede lid bedoelde geval, kan de boedelbeschrijving worden opgemaakt op grond van verklaringen, voor zover beide echtgenoten hiermee akkoord gaan.
De boedelbeschrijving wordt vastgesteld bij notariële akte.

Art. 1395.

§ 1. Binnen een maand na de wijzigingsakte deelt de notaris een uittreksel van de wijzigingsakte mee aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is. Deze vermeldt op de kant van de huwelijksakte de datum van de wijzigingsakte en de notaris die ze heeft opgemaakt.

Indien het huwelijk niet in België is voltrokken, wordt het uittreksel gezonden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van het eerste district Brussel, die het overschrijft in het register van de huwelijksakten.

Binnen dezelfde termijn deelt de notaris die de wijzigingsakte heeft opgemaakt een uittreksel van deze akte mee aan de notaris die de minuut van het gewijzigde huwelijkscontract onder zich houdt. Deze maakt er melding van onderaan op de minuut en is verplicht die vermelding over te nemen op de uitgiften en grossen van het oorspronkelijke contract.

§ 2. De notaris voert de in paragraaf 1 bedoelde bekendmakingen uit op straffe van geldboete van zesentwintig euro tot honderd euro, van ontzetting uit zijn ambt en van aansprakelijkheid jegens de schuldeisers wanneer bewezen is dat het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding.

§ 3. Een buitenlandse akte houdende wijziging van het huwelijksvermogensstelsel kan, indien zij voldoet aan de voorwaarden die nodig zijn voor de erkenning ervan in België, worden vermeld op de kant van een akte die door een Belgische notaris is opgesteld en bij die akte worden gevoegd. Deze formaliteit wordt verricht met het oog op de bekendmaking van de wijziging en heeft niet tot gevolg dat deze aan derden kan worden tegengeworpen.

Art. 1396.

§ 1. Binnen de maand na de opmaak van de wijzigingsakte maakt de notaris het uittreksel van de bedongen wijzigingen van het huwelijksvermogenstelsel bekend in het Belgisch Staatsblad. Deze bekendmaking is niet vereist voor de wijzigingen die betrekking hebben op een beschikking houdende wijziging van de overeenkomstig de artikelen 1457 tot 1464 aangenomen regels van vereffening van het gemeenschappelijk vermogen of op de contractuele erfstellingen.

§ 2. Tussen echtgenoten hebben de bedongen wijzigingen gevolg vanaf de datum van de wijzigingsakte.

Zij hebben slechts gevolg ten aanzien van derden vanaf de in paragraaf 1 bedoelde bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, behoudens indien de echtgenoten in hun overeenkomsten met derden deze van de wijziging op de hoogte hebben gebracht.

Art. 1397.

(De minderjarige die bekwaam is om een huwelijk aan te gaan, kan toestemmen in alle overeenkomsten die het huwelijkscontract kan bevatten; de daarin door hem gemaakte overeenkomsten en schenkingen zijn geldig, mits hij in het contract is bijgestaan door zijn ouders of één van hen.
Bij ontstentenis van die bijstand, kan voor die overeenkomsten en schenkingen door de jeugdrechtbank machtiging worden verleend.) <W 19-01-1990, art. 37>
De minderjarige is bekwaam om zijn huwelijksvermogensstelsel te wijzigen met dezelfde bijstand als vereist is voor het sluiten van een huwelijkscontract. (…).

Wettelijk stelsel: art. 1398 – art. 1465

AFDELING I. – VERMOGENS EN WEDERBELEGGING.

Art. 1398.

Het wettelijk stelsel berust op het bestaan van drie vermogens : het eigen vermogen van elk van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten, zoals die worden omschreven in de hiernavolgende artikelen.

§ 1. BATEN VAN DE EIGEN VERMOGENS.

Art. 1399.

Eigen zijn de goederen en schuldvorderingen die aan elk van beide echtgenoten toebehoren op de dag van het huwelijk en die welke ieder van hen tijdens het stelsel verkrijgt door schenking, erfenis of testament.
Ten aanzien van derden moet het eigendomsrecht van elk der echtgenoten op een goed dat niet van persoonlijke aard is, bij gebreke van boedelbeschrijving of tegen een bezit volgens de bepalingen van artikel 2229, bewezen worden aan de hand van titels met vaste dagtekening, van bescheiden van een openbare dienst of vermeldingen in regelmatig gehouden of opgemaakte registers, bescheiden of borderellen door de wet opgelegd of door het gebruik bekrachtigd.

Tussen de echtgenoten onderling mag het bewijs van eigendom van dezelfde goederen geleverd worden door alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens en zelfs van algemene bekendheid.

Art. 1400.

Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging en behoudens vergoeding indien daartoe aanleiding bestaat :

  1. het toebehoren van eigen onroerende goederen of onroerende rechten;
  2. het toebehoren van eigen waardepapieren;
  3. de goederen aan een der echtgenoten overgedragen door een van zijn bloedverwanten in de opgaande lijn, hetzij om te voldoen wat hij hem verschuldigd is, hetzij onder verplichting een schuld van die bloedverwant aan een derde te betalen;
  4. het aandeel door een der echtgenoten verkregen in een goed waarvan hij reeds medeëigenaar is;
  5. de goederen en rechten die ten gevolge van zaakvervanging in de plaats treden van eigen goederen, alsook de goederen verkregen uit belegging of wederbelegging;
  6. de gereedschappen en werktuigen die dienen tot het uitoefenen van het beroep;
  7. de rechten verbonden aan een personenverzekering door de begunstigde zelf gesloten, die hij verkrijgt bij het overlijden van zijn echtgenoot of na de ontbinding van het stelsel.

Art. 1401.

Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging :

  1. de klederen en voorwerpen voor persoonlijk gebruik;
  2. het literaire, artistieke of industriële eigendomsrecht;
  3. het recht op herstel van persoonlijke lichamelijke of morele schade;
  4. het recht op een pensioen, lijfrente of soortgelijke uitkering, dat een der echtgenoten alleen bezit;
  5. de lidmaatschapsrechten verbonden aan gemeenschappelijke aandelen in vennootschappen waarin alle aandelen op naam zijn, indien die toebedeeld zijn aan of ingeschreven zijn op naam van één echtgenoot alleen.

§ 2. WEDERBELEGGING.

Art. 1402.

Wederbelegging wordt geacht te zijn gedaan ten aanzien van een der echtgenoten, wanneer deze bij de aankoop van een onroerend goed verklaard heeft dat de aankoop geschiedt om hem tot wederbelegging te dienen en voor meer dan de helft betaald is uit de opbrengst van de vervreemding van een eigen onroerend goed of uit gelden waarvan het eigen karakter behoorlijk is aangetoond.

Art. 1403.

De echtgenoot die een onroerend goed verkrijgt door middel van gemeenschappelijke gelden, kan in de akte een verklaring van vervroegde wederbelegging doen. Voor zover de echtgenoot binnen twee jaar na de datum van de akte meer dan de helft terugbetaalt van het bedrag dat uit het gemeenschappelijk vermogen is opgenomen, wordt het verkregene een eigen goed te rekenen van de terugbetaling.

Art. 1404.

Wederbelegging wordt geacht te zijn gedaan ten aanzien van een echtgenoot, wanneer komt vast te staan dat de verkrijging van roerende goederen betaald is uit gelden of uit de opbrengst van de vervreemding van andere goederen waarvan het karakter van eigen goed is aangetoond overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande artikelen.

§ 3. BATEN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.

Art. 1405.

Gemeenschappelijk zijn :

  1. de inkomsten uit de beroepsbezigheden van elk der echtgenoten, alle inkomsten of vergoedingen die ze vervangen of aanvullen, evenals de inkomsten uit openbare of particuliere mandaten;
  2. de vruchten, inkomsten, interesten van hun eigen goederen;
  3. de goederen geschonken of vermaakt aan de twee echtgenoten samen of aan een van hen onder beding dat die goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
  4. alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling.

§ 4. LASTEN VAN DE EIGEN VERMOGENS EN VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.

Art. 1406.

De schulden van de echtgenoten die dagtekenen van voor het huwelijk en de schulden ten laste van erfenissen en giften die hun toevallen tijdens het huwelijk, blijven eigen schulden.

Art. 1407.

Eigen zijn :

  • de schulden door een der echtgenoten aangegaan in het uitsluitend belang van zijn eigen vermogen;
  • de schulden ontstaan uit een persoonlijke of zakelijke zekerheid door een der echtgenoten gesteld in een ander belang dan dat van het gemeenschappelijk vermogen;
  • de schulden behorende tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep dat hem verboden is krachtens artikel 216, of ontstaan uit handelingen die een der echtgenoten niet mocht verrichten zonder de medewerking van de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging;
  • de schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling of uit een onrechtmatige daad begaan door een der echtgenoten.

Art. 1408.

Gemeenschappelijk zijn :

  • de schulden aangegaan door beide echtgenoten, gezamenlijk of hoofdelijk;
  • de schulden aangegaan door een der echtgenoten ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen;
  • de schulden door een der echtgenoten aangegaan in het belang van het gemeenschappelijk vermogen;
  • de schulden ten laste van giften, aan de twee echtgenoten gezamenlijk of aan een van hen gedaan onder beding dat de gegeven of vermaakte goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
  • de interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van een der echtgenoten;
  • de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van een der echtgenoten;
  • de schulden waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling.

AFDELING II. – RECHTEN VAN DE SCHULDEISERS.

Art. 1409.

Onverminderd de navolgende artikelen kan een eigen schuld van een der echtgenoten slechts verhaald worden op diens eigen vermogen en inkomsten.

Art. 1410.

De schulden die krachtens artikel 1406 eigen zijn aan een der echtgenoten, kunnen worden verhaald op het gemeenschappelijk vermogen, in zoverre het verrijkt is door opneming van eigen goederen van de schuldenaar.

Het bewijs van de verrijking, dat rust op de schuldeiser, kan worden geleverd door alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens.

Art. 1411.

Schulden behorende tot een door een der echtgenoten uitgeoefend beroep dat hem verboden is met toepassing van artikel 216, of ontstaan uit handelingen die een der echtgenoten niet mocht verrichten zonder de medewerking van de andere echtgenoot of zonder rechterlijke machtiging, kunnen op het gemeenschappelijk vermogen niet worden verhaald dan in zoverre het uit dat beroep of die handelingen voordeel heeft getrokken.
Het bewijs van het voordeel, dat rust op de schuldeiser, kan worden geleverd door alle middelen, met inbegrip van getuigenissen en vermoedens.

Art. 1412.

Dezelfde regels gelden voor de schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling van een der echtgenoten of uit een onrechtmatige daad door hem begaan.
Indien het eigen vermogen van de echtgenoot-schuldenaar ontoereikend is, kunnen deze schulden bovendien op het gemeenschappelijk vermogen worden verhaald ten belope van de helft van zijn netto-baten.

Art. 1413.

Een schuld aangegaan door de twee echtgenoten, zelfs in verschillende hoedanigheid, kan zowel verhaald worden op het eigen vermogen van ieder van hen als op het gemeenschappelijk vermogen.

Art. 1414.

Gemeenschappelijke schulden kunnen zowel verhaald worden op het eigen vermogen van elk der echtgenoten als op het gemeenschappelijk vermogen.

Op het eigen vermogen van de niet-contracterende echtgenoot mogen echter niet worden verhaald :

  1. de schulden door een der echtgenoten aangegaan ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen, wanneer zij lasten meebrengen die, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin, buitensporig zijn;
  2. de interesten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van een der echtgenoten;
  3. de schulden door een der echtgenoten aangegaan bij de uitoefening van zijn beroep;
  4. de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van een der echtgenoten.

AFDELING III. – BESTUUR VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN

Art. 1415.

Het bestuur omvat alle bevoegdheden van beheer, genot en beschikking.

De echtgenoten besturen het gemeenschappelijk vermogen in het belang van het gezin, naar de navolgende regels.

Art. 1416.

Het gemeenschappelijk vermogen wordt bestuurd door de ene of door de andere echtgenoot die de bestuursbevoegdheden alleen kan uitoefenen, onder gehoudenheid voor ieder van hen om de bestuurshandelingen van de andere te eerbiedigen.

Art. 1417.

De echtgenoot die een beroep uitoefent, verricht alle daartoe noodzakelijke bestuurshandelingen alleen.

Wanneer beide echtgenoten samen een zelfde beroep uitoefenen, is beider medewerking vereist voor alle handelingen behalve die van beheer.

Art. 1418.

Onverminderd het bepaalde in artikel 1417, is de toestemming van beide echtgenoten vereist om :

1.
a) voor hypotheek vatbare goederen te verkrijgen, te vervreemden of met zakelijke rechten te bezwaren;
b) een handelszaak of enig bedrijf te verkrijgen, over te dragen of in pand te geven;
c) een huurovereenkomst voor langer dan negen jaar te sluiten, te vernieuwen of op te zeggen en een handelshuur of pachtovereenkomst toe te staan.

2.
a) een hypothecaire schuldvordering over te dragen of in pand te geven;
b) de prijs van een vervreemd onroerend goed of de terugbetaling van een hypothecaire schuldvordering in ontvangst te nemen en opheffing te verlenen van hypothecaire inschrijvingen;
c) een legaat of een schenking te aanvaarden of te verwerpen, wanneer bedongen is dat de vermaakte of geschonken goederen gemeenschappelijk zullen zijn;
d) een lening aan te gaan;
e) (een kredietovereenkomst, bedoeld door de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet te sluiten), behalve wanneer die handelingen noodzakelijk zijn voor de huishouding of de opvoeding van de kinderen.

Art. 1419.

De ene echtgenoot kan zonder de toestemming van de andere niet onder de levenden beschikken om niet over goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen.
De bepaling is niet toepasselijk op giften die krachtens artikel 852 vrijgesteld zijn van inbreng, noch op giften aan de langstlevende echtgenoot.

Art. 1420.

Indien een echtgenoot zonder wettige reden weigert toestemming te geven of indien hij in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te kennen te geven, kan de andere echtgenoot zich door de rechtbank van eerste aanleg laten machtigen om een van de handelingen genoemd in de artikelen 1417, tweede lid, 1418 en 1419, alleen te verrichten.

Art. 1421.

Iedere echtgenoot kan aan de vrederechter vragen dat aan de andere echtgenoot verbod wordt opgelegd om enige bestuurshandeling te verrichten die hem nadeel kan berokkenen of de belangen van het gezin kan schaden.
De vrederechter kan machtiging verlenen tot het verrichten van die daad of aan zijn machtiging bepaalde voorwaarden verbinden.

Art. 1422.

Op verzoek van een der echtgenoten die bewijst dat hij een wettig belang heeft en onverminderd de rechten van de te goeder trouw zijnde derden, kan de rechtbank van eerste aanleg elke handeling nietig verklaren, die de andere echtgenoot heeft verricht :

  1. in strijd met de bepalingen van de artikelen 1417, tweede lid, 1418 en 1419; de nietigverklaring van de handelingen genoemd in artikel 1418, 2. onderstelt bovendien een benadeling;
  2. in strijd met een verbod of met de voorwaarden die de rechter heeft gesteld;
  3. met bedrieglijke benadeling van de rechten van de eiser.

Het bewijs van goede trouw moet worden geleverd door de contracterende derde.

Art. 1423.

De vordering tot nietigverklaring moet op straffe van verval worden ingediend binnen een jaar na de dag waarop de handeling van de andere echtgenoot ter kennis is gekomen van de eiser, en uiterlijk voor de definitieve vereffening van het stelsel.
Indien de echtgenoot overlijdt voordat het verval is ingetreden, beschikken zijn erfgenamen vanaf het overlijden over een nieuwe termijn van een jaar.

Art. 1424.

De legaten die een der echtgenoten maakt van het geheel of een deel van het gemeenschappelijk vermogen, mogen zijn aandeel in dat vermogen niet te boven gaan.
Heeft het legaat betrekking op bepaalde goederen, dan kan de legataris ze alleen dan in natura opeisen wanneer die goederen, ten gevolge van de verdeling, toevallen aan de erfgenamen van de erflater; in het tegenovergestelde geval heeft de legataris ten laste van de nalatenschap van de erflater recht op de waarde van de vermaakte goederen, behoudens inkorting in beide gevallen indien daartoe grond bestaat.

AFDELING IV. – BESTUUR VAN HET EIGEN VERMOGEN.

Art. 1425.

Iedere echtgenoot bestuurt zijn eigen vermogen alleen, onverminderd het bepaalde in artikel 215, eerste lid.

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALING VOOR HET BESTUUR VAN DE EIGEN VERMOGENS EN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.

Art. 1426.

§ 1. Indien een der echtgenoten blijk geeft van ongeschiktheid in het bestuur van het gemeenschappelijk vermogen zowel als van zijn eigen vermogen of de belangen van het gezin in gevaar brengt, kan de andere echtgenoot vorderen dat de bestuursbevoegdheden hem geheel of gedeeltelijk worden ontnomen.

De rechtbank kan dat bestuur opdragen, hetzij aan de eiser, hetzij aan een derde, die zij aanwijst.

Die beslissing kan worden herroepen, indien de redenen waarop zij gegrond was, komen te vervallen.

§ 2. Iedere rechterlijke beslissing waarbij aan een der echtgenoten zijn bestuursbevoegdheden worden ontnomen of waarbij die bevoegdheden hem worden teruggeven, wordt door de griffier ter kennis gebracht van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is; deze maakt er melding van op de kant van de huwelijksakte.

Indien het huwelijk niet in België is voltrokken, wordt de beslissing ter kennis gebracht van de ambtenaar van de burgerlijke stand van het eerste district Brussel, die de beslissing overschrijft in het register van de huwelijksakten.

§ 3. Indien de echtgenoot aan wie het bestuur onttrokken of teruggegeven wordt, koopman is, geeft de griffier daarvan bericht aan [1 de Kruispuntbank van Ondernemingen]1.

§ 4. Artikel 1253 van het Gerechtelijk Wetboek is mede van toepassing.

AFDELING V. – ONTBINDING VAN HET WETTELIJK STELSEL.

§ 1. ALGEMENE BEPALINGEN.

Art. 1427.

Het wettelijk stelsel wordt ontbonden door:

  1. het overlijden van een der echtgenoten;
  2. de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed;
  3. de gerechtelijke scheiding van goederen;
  4. de overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel.

Art. 1428.

In geval van ontbinding van het wettelijk stelsel door het overlijden van een der echtgenoten, door gerechtelijke scheiding van goederen, door echtscheiding of scheiding van tafel en bed op een der gronden (vermeld in artikel 229), zijn de echtgenoten of de langstlevende echtgenoot gehouden een beschrijving en een schatting op te maken van de gemeenschappelijke roerende goederen en schulden.
(Deze beschrijving, waarvan de inhoud geregeld wordt bij de artikelen 1175 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek, mag onderhands geschieden, wanneer alle belanghebbende meerderjarige partijen daarmee instemmen en ingeval er minderjarigen of onbekwamen zijn, wanneer de vrederechter aangezocht bij verzoekschrift daarmee instemt.)

Zij moet opgemaakt worden binnen drie maanden na het overlijden, de overschrijving van de echtscheiding of van de scheiding van tafel en bed of de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het uittreksel uit de beslissing die de scheiding van goederen uitspreekt.
Bij gebreke van een boedelbeschrijving binnen die termijn kan elke belanghebbende partij de omvang van het gemeenschappelijk vermogen bewijzen door alle wettelijke middelen, zelfs de algemene bekendheid.

Art. 1429.

De ontbinding van het wettelijk stelsel door echtscheiding of scheiding van tafel en bed op een der gronden (vermeld in artikel 229), maakt de overlevingsrechten niet opvorderbaar.
De echtgenoot in wiens voordeel een contractuele erfstelling is bedongen, behoudt echter het genot daarvan bij het overlijden van de andere echtgenoot, behoudens het verval bedoeld in de artikelen 299 en 311bis.
De ontbinding van het wettelijk stelsel door scheiding van goederen maakt de overlevingsrechten niet opvorderbaar; de echtgenoot in wiens voordeel die rechten zijn bedongen, behoudt echter de bevoegdheid om ze uit te oefenen bij het overlijden van de andere echtgenoot.

Art. 1430.

De ontbinding van het stelsel heeft vereffening en verdeling ten gevolge.

Vooraf wordt voor elke echtgenoot een rekening opgemaakt van de vergoedingen tussen het gemeenschappelijk vermogen en zijn eigen vermogen.
Vervolgens wordt overgegaan tot de verrekening van de lasten en de verdeling van de netto-baten.
De bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de verdeling en veiling en die van het Burgerlijk Wetboek betreffende de verdeling van nalatenschappen zijn van overeenkomstige toepassing.

Art. 1431.

De erfgenamen en erfopvolgers van de echtgenoten hebben dezelfde rechten en dezelfde verplichtingen als de echtgenoot die zij vertegenwoordigen.

§ 2. VERGOEDINGSREKENINGEN.

Art. 1432.

Elk der echtgenoten is vergoeding verschuldigd ten belope van de bedragen die hij uit het gemeenschappelijk vermogen heeft opgenomen om een eigen schuld te voldoen en, in het algemeen, telkens als hij persoonlijk voordeel heeft getrokken uit het gemeenschappelijk vermogen.

Art. 1433.

Aan het gemeenschappelijk vermogen is eveneens vergoeding verschuldigd ten belope van de schade die het heeft geleden wegens een van de handelingen bedoeld in artikel 1422, indien die schade niet geheel is hersteld door de nietigverklaring van de handeling of indien de nietigverklaring niet is gevraagd of verkregen.

Art. 1434.

Het gemeenschappelijk vermogen is vergoeding verschuldigd ten belope van de eigen of uit vervreemding van een eigen goed voortkomende gelden die in dat vermogen zijn gevallen en niet zijn belegd of wederbelegd, alsook, in het algemeen, telkens als het voordeel heeft getrokken uit de eigen goederen van een der echtgenoten.

Art. 1435.

De vergoeding mag niet kleiner zijn dan de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen. Hebben de in het vergoedingsplichtige vermogen gevallen bedragen en gelden echter gediend tot het verkrijgen, instandhouden of verbeteren van een goed, dan zal de vergoeding gelijk zijn aan de waarde of de waardevermeerdering van dat goed, hetzij bij de ontbinding van het stelsel indien het zich op dat tijdstip bevindt in het vergoedingsplichtige vermogen, hetzij op de dag van de vervreemding indien het voordien vervreemd is; is het vervreemde goed vervangen door een ander goed, dan wordt de vergoeding geschat op de grondslag van dat nieuwe goed.

Art. 1436.

Het recht op vergoeding kan door alle middelen worden bewezen.
De vergoedingen brengen van rechtswege interest op vanaf de dag van de ontbinding van het stelsel.

Art. 1437.

De vergoedingen door een der echtgenoten verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen en de vergoedingen die het gemeenschappelijk vermogen hem verschuldigd is, doen elkaar teniet ten belope van het kleinste bedrag.

Art. 1438.

Indien beide echtgenoten vergoedingen te vorderen hebben of verschuldigd zijn, doen hun wederzijdse vorderingen en schulden elkaar teniet ten belope van het kleinste bedrag.
Alleen de echtgenoot die de grootste vordering of schuld heeft, zal nog een vergoeding te vorderen of te voldoen hebben ten belope van het verschil tussen de wederzijdse vorderingen of schulden.

§ 3. VERREKENING VAN DE LASTEN.

Art. 1439.

Onverminderd de rechten van de hypothecaire en bevoorrechte schuldeisers, moeten de gemeenschappelijke schulden die overeenkomstig artikel 1414 verhaalbaar zijn op de drie vermogens, worden voldaan voor de schulden die alleen verhaalbaar zijn op het gemeenschappelijk vermogen en op het vermogen van een der echtgenoten.

Art. 1440.

Elk der echtgenoten staat met al zijn goederen in voor de gemeenschappelijke schulden die overblijven na de verdeling.

Evenwel zal iedere echtgenoot, voor de gemeenschappelijke schulden die tijdens het huwelijk niet verhaalbaar waren op zijn eigen vermogen, slechts instaan ten belope van hetgeen hij ontvangen heeft bij de verdeling.

Art. 1441.

Voor zover in de akte van verdeling niet anders is bepaald, kan de echtgenoot die na de verdeling een gemeenschappelijke schuld betaalt, de helft van hetgeen hij betaald heeft, op de andere echtgenoot verhalen.

§ 4. VERREKENING VAN DE VERGOEDINGEN.

Art. 1442.

De echtgenoot die nog vergoeding te vorderen heeft, kan met instemming van de andere echtgenoot of, bij gebreke daarvan, met machtiging van de rechtbank, ten belope van hetgeen hem verschuldigd is, bij de verdeling gemeenschappelijke goederen voorafnemen, waarvan de waarde, in geval van geschil, bepaald wordt door de rechtbank.

Deze voorafneming mag geen afbreuk doen aan de rechten van toewijzing die de andere echtgenoot bezit op grond van de artikelen 1446 en 1447.

Art. 1443.

De echtgenoot die nog vergoeding verschuldigd is, voldoet die in geld, tenzij de andere echtgenoot bereid is om bij de verdeling tot het passende beloop gemeenschappelijke goederen vooraf te nemen, waarvan de waarde, in geval van geschil, bepaald wordt door de rechtbank.

Art. 1444.

De echtgenoot die zijn vergoeding niet geheel heeft kunnen verhalen op het gemeenschappelijk vermogen, wordt schuldeiser van de andere echtgenoot ten belope van de helft van hetgeen hij niet ontvangen heeft.

§ 5. VERDELING.

Art. 1445.

Indien er een batig saldo is, wordt dit bij helften verdeeld.

Art. 1446.

Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door het overlijden van een der echtgenoten, kan de langstlevende, tegen opleg indien daartoe grond bestaat, zich bij voorrang doen toewijzen een van de onroerende goederen die tot gezinswoning dient, samen met het aldaar aanwezige huisraad, en het onroerend goed dat dient voor de uitoefening van zijn beroep, samen met de roerende zaken die aldaar aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden.

Art. 1447.

Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door echtscheiding, scheiding van tafel en bed of scheiding van goederen, kan elk der echtgenoten in de loop van de vereffeningsprocedure aan de rechtbank te zijnen voordele toepassing van artikel 1446 vragen.
(Behoudens uitzonderlijke omstandigheden wordt het verzoek ingewilligd dat uitgaat van de echtgenoot die slachtoffer is van een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek of van een poging tot een feit als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, wanneer de andere echtgenoot uit dien hoofde is veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing.)
De rechtbank beslist met inachtneming van de maatschappelijke en gezinsbelangen die erbij betrokken zijn en van de vergoedings- of vorderingsrechten van de andere echtgenoot.
De rechtbank bepaalt de datum waarop de eventuele opleg opeisbaar wordt.

Art. 1448.

De echtgenoot die enig goed uit het gemeenschappelijk vermogen heeft weggemaakt of verborgen gehouden, verliest zijn aandeel in dat goed.

Art. 1449.

Tenzij anders is bedongen, draagt iedere echtgenoot voor de helft bij in de kosten van vereffening en verdeling.

§ 6. SCHULDEN TUSSEN ECHTGENOTEN.

Art. 1450.

Schuldvorderingen van de ene echtgenoot op de andere kunnen tijdens het wettelijk stelsel alleen verhaald worden op de eigen goederen van de schuldenaar.
Deze schuldvorderingen brengen van rechtswege interest op, te rekenen van de dag van de ontbinding van het stelsel.

HOOFDSTUK III. – OVEREENKOMSTEN DIE HET WETTELIJK STELSEL KUNNEN WIJZIGEN.

Art. 1451.

Echtgenoten die een stelsel van gemeenschap van goederen hebben bedongen, mogen niet afwijken van de regels van het wettelijk stelsel die betrekking hebben op het bestuur over het eigen en het gemeenschappelijk vermogen. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 1388 en 1389 kunnen zij bij huwelijkscontract elke andere wijziging aanbrengen in het wettelijk stelsel.

Zij kunnen met name overeenkomen :

  • dat het gemeenschappelijk vermogen al hun tegenwoordige en toekomstige goederen of een deel ervan zal omvatten;
  • dat er tussen hen algehele gemeenschap zal zijn;
  • dat een van de echtgenoten recht zal hebben op een vooruitneming;
  • dat in geval van ontbinding van het huwelijk door het overlijden van een der echtgenoten, het gemeenschappelijk vermogen in ongelijke delen zal worden verdeeld of geheel aan een der echtgenoten zal verblijven.

Zij blijven onderworpen aan de regels van het wettelijk stelsel waarvan hun huwelijkscontract niet afwijkt.

§ 1. BEDINGEN TOT UITBREIDING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE BATEN.

Art. 1452.

Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de tegenwoordige en toekomstige roerende of onroerende goederen, bedoeld in artikel 1399, geheel of ten dele tot het gemeenschappelijk vermogen zullen behoren.
In dat geval komen de schulden, bedoeld in artikel 1406, ten laste van het gemeenschappelijk vermogen naar verhouding van de waarde van de gemeenschappelijk geworden goederen ten tijde van hun inbreng, vergeleken met de waarde van de gezamenlijke goederen bedoeld in artikel 1399.

Art. 1453.

Komen de echtgenoten overeen dat er tussen hen algehele gemeenschap zal zijn, dan brengen zij al hun tegenwoordige en toekomstige goederen in het gemeenschappelijk vermogen, met uitzondering van die welke van persoonlijke aard zijn en van de rechten die uitsluitend aan de persoon verbonden zijn.
De algehele gemeenschap is gehouden tot al hun schulden.

Art. 1454.

De echtgenoot die slechts een of meer bepaalde goederen, waarvan de waarde voor elk van hen in het contract wordt vermeld, in het gemeenschappelijk vermogen brengt, kan zijn inbreng beperken tot een bepaald bedrag.
Bij de ontbinding van het stelsel is het gemeenschappelijk vermogen hem vergoeding verschuldigd ten bedrage van het verschil tussen de waarde van de aldus in het gemeenschappelijk vermogen gevallen goederen ten tijde van de inbreng en de som ten belope waarvan die goederen zijn ingebracht.

Art. 1455.

De echtgenoot die bepaalde goederen in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht, kan bij de verdeling de nog in natura aanwezige goederen terugnemen, mits hij ze op zijn aandeel toerekent naar hun waarde ten tijde van de verdeling.

Art. 1456.

Tenzij in het huwelijkscontract anders is bedongen, behoudt de echtgenoot die een deel van zijn tegenwoordige of toekomstige goederen in het gemeenschappelijk vermogen brengt, maar ze niet afzonderlijk aanwijst, over die goederen de bestuursbevoegdheid die artikel 1425 hem toekent.

§ 2. VOORUITMAKING.

Art. 1457.

Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, het recht zal hebben om voor de verdeling, hetzij een bepaalde geldsom, hetzij bepaalde goederen in natura, hetzij een hoeveelheid of een percentage van een bepaalde categorie van goederen vooraf te nemen uit het gemeenschappelijk vermogen.

Art. 1458.

Vooruitmaking wordt niet beschouwd als een schenking maar als een huwelijksovereenkomst.
Zij wordt echter wel als een schenking beschouwd ten belope van de helft, indien zij tegenwoordige of toekomstige goederen tot voorwerp heeft die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.

Art. 1459.

Ontbinding van het stelsel door echtscheiding of door scheiding van tafel en bed op een der gronden (vermeld in artikel 229), heeft geen uitkering van het vooruitgemaakte ten gevolge.
Ontbinding van het stelsel door scheiding van goederen heeft geen dadelijke uitkering van het vooruitgemaakte ten gevolge. De echtgenoten of de echtgenoot in wiens voordeel is bedongen, behouden echter hun rechten voor het geval van overleving. Wanneer de vooruitmaking bedongen is in het voordeel van een der echtgenoten, kan deze van de andere echtgenoot zekerheidsstelling eisen tot waarborg van zijn rechten.

Art. 1460.

Vooruitgemaakte goederen kunnen in beslag worden genomen voor de betaling van gemeenschappelijke schulden, behoudens verhaal van de begunstigde echtgenoot, wanneer het goederen in natura betreft, op de rest van het gemeenschappelijk vermogen.

Zodanig verhaal is eveneens mogelijk in geval van vervreemding door een der echtgenoten van een goed dat in natura vooruitgemaakt is.

§ 3. BEDINGEN DIE AFWIJKEN VAN DE REGELS DER GELIJKE VERDELING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN.

Art. 1461.

Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, bij de verdeling een ander deel dan de helft, of zelfs het gehele vermogen, zal ontvangen.

Art. 1462.

Indien de echtgenoten bij de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen ongelijke aandelen verkrijgen, zijn zij tot de betaling van de gemeenschappelijke schulden gehouden naar evenredigheid van hun aandeel in de baten, onverminderd de toepassing van artikel 1440.

Art. 1463.

Indien de akte van verdeling niet anders bepaalt, kan de echtgenoot die na de verdeling een gemeenschappelijke schuld betaalt boven het aandeel dat hij krachtens de vorige artikelen te dragen heeft, het meerdere op de andere echtgenoot verhalen.

Art. 1464.

Het beding van ongelijke verdeling en het beding van verblijving van het gehele gemeenschappelijke vermogen worden niet beschouwd als schenkingen, maar als huwelijksvoorwaarden.

Zij worden echter wel als schenkingen beschouwd voor het aandeel boven de helft dat aan de langstlevende echtgenoot wordt toegewezen in de waarde, op de dag der verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.

§ 4. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALING.

Art. 1465.

Ingeval er kinderen zijn (die niet gemeenschappelijk zijn), blijft elk beding in het huwelijkscontract hetwelk ten gevolge heeft dat aan een der echtgenoten meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte, zonder gevolg ten aanzien van het meerdere; gelijke verdeling van hetgeen is overgespaard van de wederzijdse inkomsten der echtgenoten, al zijn die ongelijk, wordt echter niet beschouwd als een voordeel waardoor de kinderen (die niet gemeenschappelijk zijn) worden benadeeld.

Scheiding van goederen: art. 1466 – art. 1474

AFDELING I. – BEDONGEN SCHEIDING VAN GOEDEREN.

Art. 1466.

Wanneer de echtgenoten bij huwelijkscontract bedingen dat zij gescheiden van goederen zullen zijn, bezit ieder van hen de bevoegdheid van beheer, genot en beschikking alleen, onverminderd de toepassing van artikel 215, § 1; zijn inkomsten en besparingen blijven eigen goed.

Art. 1467.

Wanneer een echtgenoot het beheer van zijn goederen aan de andere echtgenoot heeft gelaten, is deze, hetzij op verzoek van de eerstgenoemde, hetzij bij de ontbinding van het stelsel, slechts gehouden tot het opleveren van de aanwezige vruchten, en hij is geen verantwoording schuldig van die welke tot dan toe zijn gebruikt.

Art. 1468.

Het bewijs van de eigendom van een goed wordt tussen echtgenoten zowel als ten aanzien van derden geleverd naar de regels van artikel 1399, tweede en derde lid.
Roerende goederen waarvan niet kan worden bewezen dat ze eigendom zijn van een der echtgenoten, worden beschouwd als onverdeeld tussen de echtgenoten.

Art. 1469.

Onverminderd de toepassing van artikel 215, § 1, en onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 815, tweede lid, kan elk der echtgenoten te allen tijde verdeling vorderen van al hun onverdeelde goederen of een deel ervan.
De ene echtgenoot kan het aandeel van de andere in een of meer goederen slechts inkopen op een openbare verkoping of met machtiging van de rechter.

AFDELING II. – GERECHTELIJKE SCHEIDING VAN GOEDEREN.

Art. 1470.

Een der echtgenoten of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan scheiding van goederen in rechte vorderen, wanneer uit de wanorde in de zaken van de andere echtgenoot, zijn slecht beheer of de verkwisting van zijn inkomsten blijkt dat de instandhouding van het stelsel de belangen van de eisende echtgenoot in gevaar brengt.

Art. 1471.

De schuldeisers van een van beide echtgenoten kunnen geen scheiding van goederen vorderen.
Zij kunnen tussenkomen in het geding.

Art. 1472.

De gerechtelijke scheiding van goederen werkt terug, wat haar gevolgen betreft, tot op de dag van de eis, zowel tussen echtgenoten als ten aanzien van derden.

Art. 1473.

De beslissing waarbij de scheiding van goederen wordt uitgesproken, heeft generlei gevolg indien de staat van vereffening van het vorige stelsel niet bij authentieke akte is opgemaakt binnen een jaar na de bekendmaking van een uittreksel uit de beslissing in het Belgisch Staatsblad.

De termijn kan op verzoekschrift worden verlengd door de rechter die de scheiding van goederen heeft uitgesproken.

Art. 1474.

De schuldeisers van de echtgenoten kunnen verzet doen tegen vereffening buiten hun aanwezigheid en daarin op hun kosten tussenkomen.
Bovendien kunnen zij, binnen een termijn van zes maanden te rekenen van het verstrijken van de termijn gesteld in het vorige artikel, opkomen tegen de vereffening, wanneer deze met bedrieglijke benadeling van hun rechten is geschied.

2. Gerechtelijk Wetboek

Gerechtelijk Wetboek: art. 1253bis – art. 1253octies

HOOFDSTUK X. Onbekwaamverklaring.

Art. 1253.

Ieder arrest of vonnis van onbekwaamverklaring of van benoeming van een raadsman wordt op verzoek van de griffier bij uittreksel opgenomen in het Belgisch Staatsblad.
Hetzelfde geldt voor de beslissingen tot opheffing en voor de arresten tot vernietiging van vonnissen.
De bekendmaking moet geschieden binnen tien dagen na de uitspraak; de ambtenaren aan wie verzuim of vertraging te wijten is, kunnen aansprakelijk worden gesteld jegens de belanghebbenden, indien wordt bewezen dat de vertraging of het verzuim het gevolg is van heimelijke verstandhouding.

In de eerste maand van elk jaar wordt in het Belgisch Staatsblad bovendien een overzichtstabel bekendgemaakt van alle beslissingen houdende onbekwaam-verklaring, benoeming van een raadsman of opheffing, alsmede van de arresten tot vernietiging van zodanige beslissingen die tijdens het vorige jaar zijn uitgesproken.
(Voorts wordt door de griffier aan de burgemeester van de verblijfplaats bericht van onbekwaamverklaring of van opheffing van onbekwaamverklaring toegezonden.)

HOOFDSTUK Xbis

Vorderingen van echtgenoten betreffende hun wederzijdse rechten en verplichtingen en hun huwelijksvermogensstelsel.

Art. 1253bis.

Opgeheven.

Art. 1253ter.

Het verzoekschrift bevat naam, voornaam, beroep en woonplaats van de echtgenoten.
Een schriftelijk verzoek wordt ondertekend door de eiser of zijn advocaat. (De artikelen 1034bis tot 1034sexies zijn van toepassing op het schriftelijk verzoek.)

Art. 1253quater.

Wanneer de vorderingen gegrond zijn op de artikelen 214, 215, 216, 221, 223, 1420, 1421, 1426, 1442, 1463 en 1469 van het Burgerlijk Wetboek :

  1. doet de rechter de partijen oproepen [2 …]2 en poogt ze te verzoenen;
  2. wordt de beschikking gewezen binnen 15 dagen na de indiening van het verzoek; [1 de griffier geeft ervan kennis aan beide echtgenoten bij gerechtsbrief]1;
  3. kan, indien de beschikking bij verstek is gewezen, de partij die niet verschenen is, [1 binnen een maand na de kennisgeving bij gerechtsbrief ]1 verzet doen bij verzoekschrift ingediend ter griffie van de rechtbank;
  4. is de beschikking vatbaar voor hoger beroep ongeacht het bedrag van de eis : hoger beroep wordt ingesteld [1 binnen een maand na de kennisgeving bij gerechtsbrief ]1;
  5. kan elk der echtgenoten te allen tijde in dezelfde vorm wijziging of intrekking vorderen van de beschikking of het arrest.

Art. 1253quinquies.

De vrederechter bij wie een vordering aanhangig is op grond van de artikelen 220, § 3, 221 en 223 van het Burgerlijk Wetboek, kan aan de echtgenoten en zelfs aan derden bevelen hem alle inlichtingen en bescheiden te verstrekken, waaruit het bedrag van de inkomsten en schuldvorderingen van de echtgenoten kan blijken; geeft de derde aan de vordering van de rechter binnen de door hem gestelde termijn geen gevolg of lijken de verstrekte inlichtingen onvolledig of onjuist te zijn, dan kan de rechter bij een met redenen omkleed vonnis de verschijning van de derde bevelen op een dag die hij bepaalt. De griffier roept de derde op bij gerechtsbrief en voegt bij de oproepingsbrief een afschrift van het vonnis.

De sancties bepaald in artikel 926 kunnen worden toegepast op de derde die niet verschijnt of weigert de gevraagde inlichtingen te verstrekken. In de oproepingsbrief wordt, op straffe van nietigheid, de voorgaande volzin opgenomen, alsook de tekst van artikel 926.

Wanneer de rechter aan een openbaar bestuur beveelt hem gegevens te verstrekken over de inkomsten en schuldvorderingen van de echtgenoten, zijn de ambtenaren van het bestuur ontslagen van hun plicht tot geheimhouding.

Art. 1253sexies.

§ 1. Het verzoek, gegrond op de artikelen 223 en 1421 van het Burgerlijk Wetboek, om het verbod uit te spreken voor hypotheek vatbare goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren, bevat de geboorteplaats en geboortedatum van de echtgenoten, de nauwkeurige omschrijving van de aard en de ligging van elk der in het verzoekschrift bedoelde onroerende goederen en, voor de zeeschepen, hun naam en andere kenmerken bepaald in artikel 4, § 1, 1° en 2° , van de wet van 10 februari 1908.

De beschikking waarbij dat verbod wordt uitgesproken, bevat dezelfde gegevens; op verzoek van de echtgenoot die ze verkregen heeft, geeft de griffier aan de hypotheekbewaarder kennis van een uittreksel daaruit, om te worden ingeschreven op de kant van de laatst overgeschreven titel van verkrijging van de in de beschikking bedoelde onroerende goederen of zeeschepen.

§ 2. In de kennisgeving aan de verweerder van de beschikking, gegrond op artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek, houdende verbod om roerende goederen te vervreemden of te verpanden, wordt de tekst van artikel 507 van het Strafwetboek opgenomen.

Art. 1253septies.

De echtgenoot die verzoekt om het vervreemden of hypothekeren van voor hypotheek vatbare goederen te verbieden, kan in spoedeisende gevallen aan de vrederechter machtiging vragen om zijn verzoekschrift, nog voor de uitspraak over de waarde van de aanvraag, te doen inschrijven op de kant van de laatst overgeschreven titel van verkrijging van de in het verzoekschrift bedoelde goederen; de griffier geeft aan de hypotheekbewaarder kennis van een uittreksel uit de beschikking.

Evenzo kan de echtgenoot die verzoekt om het vervreemden of in pand geven van goederen of schuldvorderingen te verbieden, machtiging vragen om verzet te doen in handen van de andere echtgenoot of van een derde; dat verzet, gedaan bij deurwaardersexploot, geldt als verbod om te vervreemden, te verpanden of te verplaatsen tot aan de uitspraak van de beschikking over de waarde van het verzoekschrift.

Art. 1253octies.

De inschrijvingen in het register van de hypotheekbewaarder gedaan ter uitvoering van het voorgaande artikel hebben gevolg gedurende zes maanden, tenzij de beschikking anders bepaalt.
Zij houden in hun geheel of ten dele op gevolg te hebben na een beschikking of een arrest van wijziging; zij kunnen doorgehaald worden met toestemming van de echtgenoot of van zijn rechtverkrijgenden of krachtens rechterlijke beslissing overeenkomstig de artikelen 92 tot 95 van de hypotheekwet van 16 december 1851.

Gerechtelijk Wetboek: art. 1254 – art. 1319

HOOFDSTUK XI. – Echtscheiding, scheiding van tafel en beden scheiding van goederen.

Eerste afdeling. – De echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting

Art. 1254.

De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld bij een verzoekschrift ondertekend door iedere echtgenoot of ten minste door een advocaat of een notaris.
De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek kan worden ingesteld bij verzoekschrift.

Het bepaalde in de artikelen 1034bis tot 1034sexies is van toepassing op het in het eerste en tweede lid bedoelde verzoekschrift.

Naast de gewoonlijke vermeldingen waaronder de identiteit van de betrokken partijen bevat de gedinginleidende akte in voorkomend geval de vermelding van de identiteit van de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, van de kinderen die zij hebben geadopteerd, van de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd, van elk kind van elk van de echtgenoten waarvan de afstamming is vastgesteld, evenals van elk kind dat ze samen opvoeden.
De gedinginleidende akte bevat, in voorkomend geval, een gedetailleerde beschrijving van de feiten en, in de mate van het mogelijke, alle verzoeken met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding, onverminderd § 5.

De gedinginleidende akte kan ook de eventuele vorderingen bevatten inzake de voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen, van zowel de partijen als de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, de kinderen die zij hebben geadopteerd en de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd. Als de eiser wenst dat die vorderingen onmiddellijk in kort geding worden ingeleid, dan wordt de vordering bij gerechtsdeurwaardersexploot ingeleid met dagvaarding om te verschijnen voor de voorzitter, zitting houdend in kort geding, zoals bepaald in artikel 1280, en voor de rechtbank.

Bij de gedinginleidende akte dienen voor ieder van de echtgenoten en de eventuele kinderen, hiervoor opgesomd, door de verzoekende partij te worden toegevoegd:

  1. een bewijs van identiteit, van nationaliteit en van de inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister;
  2. de akten van geboorte van de hierboven vermelde kinderen;
  3. een voor eensluidend verklaard afschrift van de laatste huwelijksakte en van de laatste huwelijksovereenkomst;
  4. indien deze verschilt met de verblijfplaats die in het Rijksregister is vermeld, het bewijs van de huidige verblijfplaats of, in voorkomend geval, een bewijs van de gewone verblijfplaats in België sinds meer dan drie maanden.
  5. Indien de voorgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de griffie om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.

§ 2. De betrokkenen worden ervan vrijgesteld de diverse in § 1 vermelde bewijzen van identiteit, van nationaliteit en van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister over te leggen, voor zover de respectieve betrokkenen op de datum van de gedinginleidende akte zijn opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, opgericht bij de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. De in dit register opgenomen gegevens gelden tot bewijs van het tegendeel. De griffier van de rechtbank controleert in dat geval de identiteitsgegevens aan de hand van het Rijksregister en voegt een uittreksel uit het Rijksregister bij het dossier.
Er geldt tevens vrijstelling van het overleggen van :

  1. de in § 1 vermelde geboorteakten voor zover de betrokken kinderen in België geboren zijn;
  2. de huwelijksakte, indien het huwelijk in België plaatsvond. In beide gevallen vraagt de griffie van de rechtbank zelf afschrift van de akte op bij de houder van het register. Hetzelfde geldt wanneer de akte in België is overgeschreven en de griffie de plaats van de overschrijving ervan kent.

§ 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing op een vordering in kort geding. Ze zijn evenmin van toepassing op personen die zijn ingeschreven in het wachtregister.

§ 4. Als de vermeldingen van de akte van rechtsingang onvolledig zijn of indien de griffie bepaalde informatie niet tijdig kon verkrijgen voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit de nodige inlichtingen te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen. Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen.

§ 5. Tot aan de sluiting van de debatten kunnen de partijen of een van de partijen de zaak of het voorwerp van de vordering uitbreiden of wijzigen, tegenvorderingen of aanvullende vorderingen inleiden, en dit aan de hand van op tegenspraak genomen conclusies of door conclusies die aan de andere echtgenoot worden meegedeeld bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.

TOEKOMSTIG RECHT

§ 1. De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld bij een verzoekschrift ondertekend door iedere echtgenoot of ten minste door een advocaat of een notaris.
De vordering tot echtscheiding op grond van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek kan worden ingesteld bij verzoekschrift.

Het bepaalde in de artikelen 1034bis tot 1034sexies is van toepassing op het in het eerste en tweede lid bedoelde verzoekschrift.

Naast de gewoonlijke vermeldingen waaronder de identiteit van de betrokken partijen bevat de gedinginleidende akte in voorkomend geval de vermelding van de identiteit van de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, van de kinderen die zij hebben geadopteerd, van de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd, van elk kind van elk van de echtgenoten waarvan de afstamming is vastgesteld, evenals van elk kind dat ze samen opvoeden.

De gedinginleidende akte bevat, in voorkomend geval, een gedetailleerde beschrijving van de feiten en, in de mate van het mogelijke, alle verzoeken met betrekking tot de gevolgen van de echtscheiding, onverminderd § 5.
De gedinginleidende akte kan ook de eventuele vorderingen bevatten inzake de voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen, van zowel de partijen als de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, de kinderen die zij hebben geadopteerd en de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd. Als de eiser wenst dat die vorderingen onmiddellijk in kort geding worden ingeleid, dan wordt de vordering bij gerechtsdeurwaardersexploot ingeleid met dagvaarding om te verschijnen voor de voorzitter, zitting houdend in kort geding, zoals bepaald in artikel 1280, en voor de rechtbank.

Bij de gedinginleidende akte dienen voor ieder van de echtgenoten en de eventuele kinderen, hiervoor opgesomd, door de verzoekende partij te worden toegevoegd :

  1. een bewijs van identiteit, van nationaliteit en van de inschrijving in het bevolkings-, vreemdelingen- of wachtregister;
  2. de akten van geboorte van de hierboven vermelde kinderen;
  3. een voor eensluidend verklaard afschrift van de laatste huwelijksakte en van de laatste huwelijksovereenkomst;
  4. indien deze verschilt met de verblijfplaats die in het Rijksregister is vermeld, het bewijs van de huidige verblijfplaats of, in voorkomend geval, een bewijs van de gewone verblijfplaats in België sinds meer dan drie maanden. Indien de voorgelegde documenten in een vreemde taal zijn opgemaakt, kan de griffie om een voor eensluidend verklaarde vertaling ervan verzoeken.

§ 2. De betrokkenen worden ervan vrijgesteld de diverse in § 1 vermelde bewijzen van identiteit, van nationaliteit en van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister over te leggen, voor zover de respectieve betrokkenen op de datum van de gedinginleidende akte zijn opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, opgericht bij de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. De in dit register opgenomen gegevens gelden tot bewijs van het tegendeel. De griffier van de rechtbank controleert in dat geval de identiteitsgegevens aan de hand van het Rijksregister en voegt een uittreksel uit het Rijksregister bij het dossier.
Er geldt tevens vrijstelling van het overleggen van :

  1. de in § 1 vermelde geboorteakten voor zover de betrokken kinderen in België geboren zijn;
  2. de huwelijksakte, indien het huwelijk in België plaatsvond.
  3. In beide gevallen vraagt de griffie van de rechtbank zelf afschrift van de akte op bij de houder van het register. Hetzelfde geldt wanneer de akte in België is overgeschreven en de griffie de plaats van de overschrijving ervan kent.

§ 3. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing op een vordering in kort geding. Ze zijn evenmin van toepassing op personen die zijn ingeschreven in het wachtregister.

§ 4. Als de vermeldingen van de akte van rechtsingang onvolledig zijn of indien de griffie bepaalde informatie niet tijdig kon verkrijgen voor de inleidende zitting, nodigt de rechter de meest gerede partij uit de nodige inlichtingen te verstrekken of het dossier van de procedure te vervolledigen. Elke partij kan ook zelf het initiatief nemen om het dossier samen te stellen.

§ 4/1. Zodra de eerste vordering is ingesteld, licht de griffier de partijen in over de mogelijkheid tot bemiddeling door hen onverwijld de tekst van de artikelen 1730 tot 1737 te sturen samen met een door de Minister bevoegd voor Justitie opgestelde informatiebrochure over bemiddeling, alsook de lijst van de erkende bemiddelaars die zijn gespecialiseerd in familiezaken en zijn gevestigd in het betrokken gerechtelijk arrondissement.]

§ 5. Tot aan de sluiting van de debatten kunnen de partijen of een van de partijen de zaak of het voorwerp van de vordering uitbreiden of wijzigen, tegenvorderingen of aanvullende vorderingen inleiden, en dit aan de hand van op tegenspraak genomen conclusies of door conclusies die aan de andere echtgenoot worden meegedeeld bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een ter post aangetekende brief met ontvangstbewijs.

Art. 1255.

Indien de echtscheiding gezamenlijk wordt gevorderd op grond van artikel 229, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn.]
Als de partijen niet langer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van zes maanden, of drie maanden na de eerste verschijning van de partijen. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien de partijen hun wil hiertoe bevestigen.
Wanneer de rechter de echtscheiding uitspreekt, homologeert hij desgevallend de tussen de partijen gesloten akkoorden.

§ 2. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten met toepassing van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan één jaar feitelijk gescheiden zijn.
Als de partijen niet langer dan een jaar feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van een jaar, of een jaar na de eerste zitting. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien een van de partijen erom verzoekt.

§ 3. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten en de andere echtgenoot in de loop van de procedure zich met die vordering akkoord verklaart, wordt de echtscheiding uitgesproken, mits het respecteren van de in § 1 bedoelde termijnen.

§ 4 De feitelijke scheiding van de echtgenoten kan aangetoond worden door alle wettelijke middelen, met uitzondering van de bekentenis en de eed, en onder andere door voorlegging van een getuigschrift van woonplaats waaruit inschrijvingen op verschillende adressen blijken.

§ 5. Indien de echtscheiding door een van de partijen gevorderd wordt met toepassing van artikel 229, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewijs van de onherstelbare ontwrichting geleverd is, kan de rechter de echtscheiding dadelijk uitspreken.

§ 6. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden is de persoonlijke verschijning van de partijen vereist in geval van een gezamenlijke vordering gebaseerd op artikel 229, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, in de andere gevallen is de persoonlijke verschijning van de verzoekende partij vereist.

Onverminderd artikel 1734 poogt de rechter de partijen te verzoenen. Hij verstrekt hen alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging en met name over het nut een beroep te doen op de bemiddeling waarin het zevende deel van dit Wetboek voorziet. Hij kan de schorsing van de procedure bevelen teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen dienaangaande in te winnen. De duur van de schorsing mag niet meer bedragen dan één maand.

§ 7. Als een echtgenoot zich in een toestand van krankzinnigheid of van diepe geestesgestoordheid bevindt, wordt hij als verweerder vertegenwoordigd door zijn voogd, zijn voorlopige bewindvoerder of, bij gebreke van dezen, door een beheerder ad hoc die vooraf door de voorzitter van de rechtbank aangewezen wordt op verzoek van de eisende partij.

TOEKOMSTIG RECHT

Art. 1255.

Indien de echtscheiding gezamenlijk wordt gevorderd op grond van artikel 229, § 2 van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn.

Als de partijen niet langer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van zes maanden, of drie maanden na de eerste verschijning van de partijen. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien de partijen hun wil hiertoe bevestigen.
Wanneer de rechter de echtscheiding uitspreekt, homologeert hij desgevallend de tussen de partijen gesloten akkoorden.

§ 2. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten met toepassing van artikel 229, § 3, van het Burgerlijk Wetboek, spreekt de rechter de echtscheiding uit als hij vaststelt dat de partijen sinds meer dan één jaar feitelijk gescheiden zijn.

Als de partijen niet langer dan een jaar feitelijk gescheiden zijn, stelt de rechter een nieuwe zitting vast. Deze heeft plaats op een datum die onmiddellijk volgt op het verstrijken van de termijn van een jaar, of een jaar na de eerste zitting. Tijdens deze zitting spreekt de rechter de echtscheiding uit indien een van de partijen erom verzoekt.

§ 3. Indien de echtscheiding gevorderd wordt door één van de echtgenoten en de andere echtgenoot in de loop van de procedure zich met die vordering akkoord verklaart, wordt de echtscheiding uitgesproken, mits het respecteren van de in § 1 bedoelde termijnen.

§ 4. De feitelijke scheiding van de echtgenoten kan aangetoond worden door alle wettelijke middelen, met uitzondering van de bekentenis en de eed, en onder andere door voorlegging van een getuigschrift van woonplaats waaruit inschrijvingen op verschillende adressen blijken.

§ 5. Indien de echtscheiding door een van de partijen gevorderd wordt met toepassing van artikel 229, § 1, van het Burgerlijk Wetboek, en het bewijs van de onherstelbare ontwrichting geleverd is, kan de rechter de echtscheiding dadelijk uitspreken.

§ 6. De rechter kan de partijen gelasten persoonlijk te verschijnen, op verzoek van een van de partijen of van het openbaar ministerie, dan wel als hij het nuttig acht, met name teneinde de partijen met elkaar te verzoenen of de relevantie na te gaan van een akkoord over de persoon, het levensonderhoud en de goederen van de kinderen.

Onverminderd artikel 1734 poogt de rechter de partijen te verzoenen. Hij verstrekt hen alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging en met name over het nut een beroep te doen op de bemiddeling waarin het zevende deel voorziet. Als hij vaststelt dat toenadering mogelijk is, kan hij de schorsing van de procedure bevelen, teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen dienaangaande in te winnen en het bemiddelingsproces op te starten. De duur van de schorsing mag niet meer bedragen dan één maand.]3

§ 7. Als een echtgenoot zich in een toestand van krankzinnigheid of van diepe geestesgestoordheid bevindt, wordt hij als verweerder vertegenwoordigd door zijn voogd, zijn voorlopige bewindvoerder of, bij gebreke van dezen, door een beheerder ad hoc die vooraf door de voorzitter van de rechtbank aangewezen wordt op verzoek van de eisende partij.

Art. 1256.

Op ieder ogenblik kunnen de partijen de rechter verzoeken hun overeenkomsten te homologeren over de voorlopige maatregelen met betrekking tot de persoon, het levensonderhoud en de goederen van de echtgenoten of van hun kinderen.
Hij kan weigeren de overeenkomst te homologeren als deze duidelijk in strijd is met het belang van de kinderen.
Bij gebrek aan een overeenkomst of in geval van een gedeeltelijke overeenkomst wordt de zaak, op verzoek van één van de partijen, verwezen naar de eerst nuttige zitting van de zaken in kort geding, voor zover deze nog niet is ingeschreven op de rol van de zaken in kort geding. Artikel 803 is van toepassing.

Art. 1257.

opgeheven

Art. 1258.

Behoudens andersluidende overeenkomst worden de kosten in gelijke delen over de partijen verdeeld ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 2, van het Burgerlijk Wetboek.

Behoudens andersluidende overeenkomst draagt elke partij de eigen kosten ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 1 of § 3, van het Burgerlijk Wetboek. De rechter kan er evenwel anders over beslissen, rekening houdend met alle omstandigheden van de zaak.

Art. 1259 – Art. 1260bis.

opgeheven

Art. 1261.

Wanneer de partijen of een van hen een woonplaats heeft gekozen, worden de betekeningen aan die woonplaats gedaan.

Art. 1262.

opgeheven

Art. 1263.

Wanneer de rechtbank de persoonlijke verschijning van de partijen heeft gelast, kan de echtgenoot die niet verschijnt, van zijn rechtsvordering vervallen worden verklaard.

TOEKOMSTIG RECHT

Art. 1263.

Wanneer de wet de persoonlijke verschijning van de partijen eist of de rechtbank deze heeft gelast,]1 kan de echtgenoot die niet verschijnt, van zijn rechtsvordering vervallen worden verklaard.

Art. 1264.

Partijen verschijnen persoonlijk op het getuigenverhoor, in voorkomend geval bijgestaan door hun advocaat. Ze kunnen zich eveneens door hem laten vertegenwoordigen.

Art. 1265 – art. 1268.

opgeheven

Art. 1269.

Het beschikkend gedeelte van de vonnissen of arresten (waarbij echtscheiding wordt uitgesproken), vermeldt de volledige identiteit van de partijen alsmede de plaats en de datum van de voltrekking van hun huwelijk.

Art. 1270.

Weergave van de debatten door middel van de pers is verboden op straffe van geldboete van honderd frank tot tweeduizend frank en van gevangenis van acht dagen tot zes maanden of van een van die straffen alleen.
Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn toepasselijk op dit misdrijf.rechtsmiddelen, met uitsluiting van bekentenis en eed.

Art. 1270bis – art. 1273.

opgeheven

Art. 1274.

De termijn om zich in cassatie te voorzien en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging.

Art. 1275.

Elk exploot van betekening van een vonnis of arrest waarbij de echtscheiding (…) is uitgesproken, wordt onmiddellijk in afschrift medegedeeld aan de griffier.

§ 2. Wanneer het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, stuurt de griffier, binnen een maand, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte (en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden) van het vonnis of het arrest bij aangetekende zending met ontvangstbewijs aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is of, wanneer het huwelijk niet in België voltrokken is, aan (de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel).

Het ontvangstbewijs wordt door de griffier aangezegd aan de partijen.
Binnen een maand na de kennisgeving aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, schrijft deze het beschikkende gedeelte over in zijn registers; er wordt melding van gemaakt op de kant van de akte van huwelijk, indien deze in België is opgemaakt of overgeschreven.
Na de overschrijving geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand onverwijld daarvan kennis aan de procureur des Konings bij de rechtbank die op de vordering heeft beslist.

Art. 1276.

Ten aanzien van vonnissen gaat de termijn bedoeld in artikel 1275, § 2, eerste lid, eerst in na het verstrijken van de termijn van hoger beroep wanneer het vonnis op tegenspraak is gewezen; en na het verstrijken van de termijn van verzet wanneer het vonnis bij verstek is gewezen ten aanzien van arresten gaat die termijn eerst in na het verstrijken van de termijn van voorziening in cassatie of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij de voorziening wordt verworpen.

De termijn van hoger beroep, verzet en voorziening in cassatie, begint te lopen vanaf de betekening van het vonnis of arrest.

Art. 1277.

opgeheven

Art. 1278.

Het vonnis of arrest waarbij de echtscheiding wordt (uitgesproken), (heeft ten aanzien van de persoon van de echtgenoten gevolg vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde is getreden, en) heeft ten aanzien van derden zijn gevolgen vanaf de dag van de overschrijving.
(Ten aanzien van de echtgenoten, wat hun goederen betreft, werkt het terug tot op de dag waarop de vordering is ingesteld en, wanneer er meer dan één vordering is, tot op de dag waarop de eerste is ingesteld, ongeacht of zij werd toegewezen of niet.)

(Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voor de echtscheiding is overgeschreven doch nadat het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, worden de echtgenoten tegenover derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder de opschortende voorwaarde van overschrijving overeenkomstig artikel 1275.)

(De rechtbank kan, op vordering van één van de echtgenoten, indien zij dit wegens uitzonderlijke omstandigheden die eigen zijn aan de zaak, billijk acht, in het vonnis waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, beslissen dat bij de vereffening van de gemeenschap geen rekening zal worden gehouden met sommige goederen die zijn verworven of met sommige schulden die zijn aangegaan sedert het tijdstip dat de echtgenoten feitelijk gescheiden leefden.)
De partijen kunnen dergelijke vordering ook instellen in de loop van de vereffening van de gemeenschap.

Art. 1279.

opgeheven

Art. 1280.

De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt], rechtsprekend in kort geding, neemt, in iedere stand van het geding, [tot de ontbinding van het huwelijk op verzoek van de partijen of van een van de partijen of van de procureur des Konings] kennis van de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen, zowel van de partijen als van de kinderen.

De rechter houdt, in voorkomend geval, rekening met de meningen van de kinderen die werden geuit op de wijze bepaald bij artikel 931, derde tot zevende lid.

De procureur des Konings kan, door bemiddeling van [de bevoegde sociale dienst], alle dienstige inlichtingen betreffende de zedelijke en stoffelijke toestand van de kinderen inwinnen.

De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorziter waarneemt kan de procureur des Konings verzoeken de in vorig lid bedoelde informatie te verrichten.

Van de informatie wordt in alle gevallen aan partijen kennis gegeven.

De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt kan gebruik maken van dezelfde bevoegdheden als bij artikel [221] van het Burgerlijk Wetboek aan de vrederechter zijn toegekend. In dit geval kan zijn beschikking ingeroepen worden tegen alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars na kennisgeving door de griffier bij gerechtsbrief op verzoek van de eiser. Wanneer de beschikking ophoudt haar gevolgen te hebben, krijgen de derden-schuldenaars daarvan bericht door de griffier bij gerechtsbrief. De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derde-schuldenaar moet betalen of ophouden te betalen.

Indien een echtgenoot zich tegenover de andere schuldig gemaakt heeft aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor dergelijke gedragingen bestaan, zal de echtgenoot die het slachtoffer is, behalve bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot toegewezen krijgen van de echtelijke verblijfplaats indien hij daarom verzoekt.

De artikelen <1253>sexies, § 1, <1253>septies, eerste lid, en <1253>octies zijn van toepassing wanneer verbod is gevorderd of uitgevaardigd om voor hypotheek vatbare goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren; artikel 224 van het Burgerlijk Wetboek is mede van toepassing.

De zaak blijft, [tot de ontbinding van het huwelijk] tijdens de hele echtscheidingsprocedure, aanhangig bij de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt.

Onverminderd een nieuwe dagvaarding of een vrijwillige verschijning der partijen, kan de zaak binnen 15 dagen voor de rechter worden gebracht doordat één van de partijen haar conclusies op de griffie neerlegt.

TOEKOMSTIG RECHT

Art. 1280.

De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt, rechtsprekend in kort geding, neemt, in iedere stand van het geding, [tot de ontbinding van het huwelijk op verzoek van de partijen of van een van de partijen of van de procureur des Konings] kennis van de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen, zowel van de partijen als van de kinderen.

Behalve in uitzonderlijke omstandigheden en met uitzondering van de aan de instaatstelling gewijde zittingen waarop alleen de instaatstelling wordt onderzocht, is de persoonlijke verschijning van de partijen vereist op de zitting in kort geding waarop de vorderingen aangaande de voorlopige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud en op de goederen van de kinderen worden behandeld. Artikel 1263 is van overeenkomstige toepassing. Onverminderd artikel 1734 poogt de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt de partijen te verzoenen. Hij verstrekt hen alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging en met name over het nut een beroep te doen op de bemiddeling waarin het zevende deel voorziet. Als hij vaststelt dat toenadering mogelijk is, kan hij de schorsing van de procedure bevelen, teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen dienaangaande in te winnen en het bemiddelingsproces op te starten. De duur van de schorsing mag niet meer bedragen dan één maand.

De rechter houdt, in voorkomend geval, rekening met de meningen van de kinderen die werden geuit op de wijze bepaald bij artikel 931, derde tot zevende lid.

De procureur des Konings kan, door bemiddeling van de bevoegde sociale dienst alle dienstige inlichtingen betreffende de zedelijke en stoffelijke toestand van de kinderen inwinnen.

De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt kan de procureur des Konings verzoeken de in vorig lid bedoelde informatie te verrichten.

Van de informatie wordt in alle gevallen aan partijen kennis gegeven.
De voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt kan gebruik maken van dezelfde bevoegdheden als bij artikel [221] van het Burgerlijk Wetboek aan de vrederechter zijn toegekend. In dit geval kan zijn beschikking ingeroepen worden tegen alle tegenwoordige of toekomstige derden-schuldenaars na kennisgeving door de griffier bij gerechtsbrief op verzoek van de eiser. Wanneer de beschikking ophoudt haar gevolgen te hebben, krijgen de derden-schuldenaars daarvan bericht door de griffier bij gerechtsbrief. De griffier vermeldt in zijn kennisgeving wat de derde-schuldenaar moet betalen of ophouden te betalen.

Indien een echtgenoot zich tegenover de andere schuldig gemaakt heeft aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor dergelijke gedragingen bestaan, zal de echtgenoot die het slachtoffer is, behalve bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot toegewezen krijgen van de echtelijke verblijfplaats indien hij daarom verzoekt.]

De artikelen <1253>sexies, § 1, <1253>septies, eerste lid, en <1253>octies zijn van toepassing wanneer verbod is gevorderd of uitgevaardigd om voor hypotheek vatbare goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwaren; artikel 224 van het Burgerlijk Wetboek is mede van toepassing.

De zaak blijft, tot de ontbinding van het huwelijk tijdens de hele echtscheidingsprocedure, aanhangig bij de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt.
Onverminderd een nieuwe dagvaarding of een vrijwillige verschijning der partijen, kan de zaak binnen 15 dagen voor de rechter worden gebracht doordat één van de partijen haar conclusies op de griffie neerlegt.

Art. 1281.

opgeheven

Art. 1282.

De eiser of de verweerder in het geding tot echtscheiding kan, (te rekenen van de datum waarop (de vordering wordt ingeleid)), in iedere stand van het geding, tot bewaring van zijn rechter vorderen dat alle roerende goederen van elke echtgenoot worden verzegeld. Ontzegeling geschiedt niet dan onder boedelbeschrijving en onder verplichting voor de partijen om de voorwerpen in de inventaris beschreven weer op te leveren of als gerechtelijk bewaarder voor de waarde daarvan in te staan.

(In ieder geval hebben de partijen de mogelijkheid om een inventaris te laten opstellen overeenkomstig hoofdstuk II van boek IV.)

Art. 1283.

Iedere verbintenis ten laste van het gemeenschappelijk vermogen door één van de echtgenoten aangegaan na het instellen van de vordering tot echtscheiding, wordt nietig verklaard indien bewezen wordt dat zij aangegaan is met bedrieglijke benadeling van de rechten van de andere echtgenoot (onverminderd de rechten van de te goeder trouw zijnde derden).
(Het bewijs van goede trouw moet worden geleverd door de contracterende derde.)

Art. 1284 – art. 1286bis.

opgeheven

Afdeling II. _ Echtscheiding door onderlinge toestemming.

Art. 1287.

De echtgenoten die besloten hebben tot echtscheiding door onderlinge toestemming over te gaan, moeten hun wederzijdse rechten waaromtrent het hun evenwel vrijstaat een vergelijk te treffen, vooraf regelen.
Zij kunnen voraf een boedelbeschrijving doen opmaken overeenkomstig Hoofdstuk II – Boedelbeschrijving van Boek IV.

In dezelfde akte moeten zij vaststellen wat zij zijn overeengekomen met betrekking tot de uitoefening van de rechten bedoeld in de artikelen 745bis en 915bis van het Burgerlijk Wetboek, voor het geval één van hen zou overlijden vóór het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding definitief wordt uitgesproken.)

(Een letterlijk uittreksel van de akte, waaruit het bestaan van die overeenkomsten blijkt, moet, voor zover zij betrekking heeft op onroerende goederen, overgeschreven worden op het hypotheekkantoor van het rechtsgebied, waarbinnen de goederen gelegen zijn, op de wijze en binnen de termijnen bepaald bij artikel 2 van de hypotheekwet van 16 december 1851, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1913).

Art. 1288.

Zij zijn (…) ertoe gehouden hun overeenkomst omtrent de volgende punten bij geschrift vast te leggen:

  1. de verblijfplaats van elk van beide echtgenoten gedurende de proeftijd;
  2. het gezag over de persoon en het beheer van de goederen van de kinderen en het recht op persoonlijk contact zoals bedoeld in artikel 374, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek) wat betreft (de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, de kinderen die zij hebben geadopteerd en de kinderen van een van hen die de andere heeft geadopteerd), zowel gedurende de proeftijd als na de echtscheiding;
  3. (de bijdrage van elk van beide echtgenoten in het levensonderhoud, de opvoeding en de passende opleiding van voornoemde kinderen, onverminderd de rechten hen door Hoofdstuk V van Titel V van Boek I van het Burgerlijk Wetboek toegekend;)
  4. (het bedrag van de eventuele uitkering te betalen door de ene echtgenoot aan de andere, gedurende de proeftijd en na de echtscheiding, de formule voor de eventuele aanpassing van die uitkering aan de kosten van levensonderhoud, de omstandigheden waaronder dit bedrag na de echtscheiding kan worden herzien en de nadere bepalingen ter zake.)
    ((Wanneer nieuwe omstandigheden buiten de wil van de partijen hun toestand of die van de kinderen ingrijpend wijzigen), kunnen de beschikkingen bedoeld in het 2° en het 3° van het voorgaande lid na de echtscheiding worden herzien door de bevoegde rechter.)
    Uitgezonderd indien de partijen uitdrukkelijk het tegenovergestelde zijn overeengekomen, kan de bevoegde rechter, op vordering van een van de partijen, de in de bepaling onder 4° van het eerste lid bedoelde uitkering later verhogen, verminderen of afschaffen, indien, ingevolge nieuwe omstandigheden onafhankelijk van de wil van de partijen, het bedrag ervan niet meer is aangepast.

Art. 1288bis.

De vordering wordt ingeleid bij verzoekschrift.
Het wordt neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg, naar keuze van de echtgenoten.
Naast de andere verplichte vermeldingen (verwijst het verzoekschrift op straffe van nietigheid naar de als bijlage opgenomen overeenkomsten) die worden vereist door de artikelen 1287 en 1288.
Als bijlagen bij het verzoekschrift worden neergelegd:

  1. de overeenkomsten opgesteld met toepassing van de artikelen 1287 en 1288;
  2. in voorkomend geval, de boedelbeschrijving die in artikel 1287, tweede lid, wordt bedoeld;
  3. een uittreksel uit de akten van geboorte en uit de akte van huwelijk van de echtgenoten;
  4. een uittreksel uit de akten van geboorte (van de kinderen bedoeld in artikel (1254, § 1, tweede lid)).
  5. een bewijs van nationaliteit van elk van de echtgenoten.)

Van het verzoekschrift en de bijlagen worden een origineel en twee afschriften neergelegd. Wanneer de echtgenoten geen kinderen hebben, volstaat één afschrift.
Het origineel van het verzoekschrift wordt door beide echtgenoten of door ten minste een advocaat of notaris ondertekend.

Art. 1288ter.

Binnen acht dagen te rekenen van de neerlegging, zendt de griffie aan de procureur des Konings twee afschriften van het verzoekschrift en de bijlagen.

Art. 1289.

Binnen een maand te rekenen van de dag van de neerlegging van het verzoekschrift, verschijnen de echtgenoten samen en in persoon voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of voor de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt. Zij geven hem hun wil te kennen.

Art. 1289bis.

In uitzonderlijke omstandigheden kan de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt, na inzage van het verzoekschrift en de bijlagen, bij gemotiveerde beschikking vrijstelling verlenen van persoonlijke verschijning zoals bepaald in de artikelen 1289 en 1294, en aan een echtgenoot toestemming verlenen om zich te laten vertegenwoordigen door een bijzondere gemachtigde, advocaat of notaris.

Art. 1289ter.

De procureur des Konings brengt schriftelijk advies uit over de vormvereisten, de toelaatbaarheid van de echtscheiding en over de inhoud van de overeenkomsten tussen de echtgenoten met betrekking tot hun minderjarige kinderen.

Het advies wordt ter griffie neergelegd ten laatste op de dag vóór de verschijning van de echtgenoten bedoeld in artikel 1289, tenzij het wegens de omstandigheden van de zaak terstond op de zitting van de verschijning van de echtgenoten schriftelijk of mondeling wordt uitgebracht, in welk geval dit op (het proces-verbaal van de zitting) wordt vermeld. <W 2006-07-10/39, art. 24, 078; Inwerkingtreding : onbepaald en uiterlijk op : 01-01-2013 (zie W 2010-12-29/01, art. 4)

Kan het advies niet tijdig worden uitgebracht, dan wordt de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt daarvan ten laatste op de dag vóór de zitting verwittigd en wordt de oorzaak van de vertraging op (het proces-verbaal van de zitting) vermeld.

Art. 1290.

De rechter houdt aan beide echtgenoten samen en aan ieder van hen in het bijzonder, (…) zodanige bedenkingen en vermaningen voor als hij gepast oordeelt hij brengt hun alle gevolgen onder het oog, waartoe hun stap zal leiden.

(Onverminderd artikel 931, derde tot zevende lid, kan hij aan de partijen voorstellen de beschikkingen van de overeenkomsten met betrekking tot hun minderjarige kinderen te wijzigen wanneer die hem strijdig lijken met de belangen van deze laatsten.

De rechter kan, ten laatste bij de verschijning van de echtgenoten waarin artikel 1289 voorziet, ambtshalve beslissen tot het horen van de kinderen, zoals bepaald in artikel 931, derde tot zevende lid.

(De rechter bepaalt, wanneer hij toepassing maakt van het tweede of het derde lid, binnen een maand na de neerlegging ter griffie van het proces-verbaal van de eerste verschijning of van het onderhoud bedoeld in het vorige lid, een nieuwe datum voor de verschijning van de echtgenoten.)

Tijdens deze verschijning kan de rechter de beschikkingen die kennelijk strijdig zijn met de belangen van de minderjarige kinderen laten schrappen of wijzigen.)

Art. 1291.

Indien de aldus voorgelichte echtgenoten in hun voornemen volharden, verleent de rechter hun ervan akte dat zij de echtscheiding aanvragen en daarin onderling toestemmen.

Art. 1291bis.

Indien de echtgenoten aantonen dat ze op het ogenblik waarop de vordering wordt ingediend al meer dan zes maanden feitelijk gescheiden zijn, worden ze vrijgesteld van de verschijning waarin voorzien wordt in artikel 1294.
In dat geval worden de artikelen 1295 en volgende toegepast.

Art. 1292.

De griffier maakt een omstandig proces-verbaal op van al hetgeen gezegd en gedaan is ter uitvoering van de artikelen 1289 tot 1291; de overgelegde stukken blijven gevoegd bij het proces-verbaal.

Hij zendt, binnen vijftien dagen, aan de procureur des Konings een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal van de verschijning (…).

Art. 1293.

Wanneer de echtgenoten of één van hen nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden aanvoeren waardoor hun toestand, de toestand van één van hen of die van hun kinderen ingrijpend wordt gewijzigd en indien daarvan naar behoren het bewijs wordt geleverd, kunnen zij gezamenlijk een voorstel tot wijziging van hun oorspronkelijke overeenkomsten ter beoordeling aan de rechter voorleggen.

Nadat de rechter kennis heeft genomen van het advies van de procureur des Konings of na toepassing van artikel 931, derde tot zevende lid, kan hij de partijen oproepen indien hij zulks wenselijk acht, ten einde hen voor te stellen de voorstellen tot wijziging van de overeenkomsten met betrekking tot hun minderjarige kinderen aan te passen, wanneer die hem strijdig lijken met de belangen van deze laatsten.

De rechter kan, ten laatste bij de verschijning van de echtgenoten waarin artikel 1294 voorziet, ambtshalve beslissen tot het horen van de kinderen, zoals bepaald in artikel 931, derde tot zevende lid.

(De rechter bepaalt, wanneer hij toepassing maakt van het tweede of derde lid, binnen een maand na de neerlegging ter griffie van het proces-verbaal van de verschijning bedoeld in het tweede lid of van het onderhoud bedoeld in het derde lid, een nieuwe datum voor de tweede verschijning waarin artikel 1294 voorziet.

Tijdens deze verschijning kan de rechter de beschikkingen die kennelijk strijdig zijn met de belangen van de minderjarige kinderen laten schrappen of wijzigen.)

Art. 1294.

Behoudens in geval van toepassing van artikel 1293, verschijnen de echtgenoten samen en in persoon (, of vertegenwoordigd door een advocaat of door een notaris,) voor de voorzitter van de rechtbank of voor de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt, binnen een maand nadat drie maanden verlopen zijn te rekenen van het proces-verbaal bedoeld in artikel 1292.

Zij hernieuwen hun verkaring en verzoeken de magistraat, ieder afzonderlijk, maar in elkaars tegenwoordigheid, de echtscheiding uit te spreken.

(De termijn van drie maanden wordt geschorst zolang, in voorkomend geval, de rechtspleging bepaald in artikel 931, derde tot zevende lid, of in artikel 1290, vierde lid, niet tot een einde is gebracht.)

Art. 1294bis.

Indien een van de partijen niet verschijnt tijdens de zitting waarin artikel 1294 voorziet of in de loop van de procedure meedeelt dat ze die niet wenst voort te zetten, kan de meest gerede partij om de toepassing van artikel 1255 verzoeken. In dit geval neemt de termijn van een jaar voor het bepalen van de zitting waarin artikel 1255, § 2, tweede lid, voorziet een aanvang op de dag van de in artikel 1289 bedoelde verschijning.

§ 2. Indien afstand wordt gedaan van de procedure, verbinden de in (artikel 1288) bepaalde overeenkomsten de partijen voorlopig, tot wanneer de artikelen 1257 of 1280 worden toegepast. Indien de overeenkomsten niet de vorm van een uitvoerbare titel hebben, wordt, op verzoek van de meest gerede partij, de zaak bepaald op de rechtsdag van kort geding, in overeenstemming met artikel 1256. Indien een van de partijen daarom verzoekt, spreekt de voorzitter een voorlopige beschikking uit, in overeenstemming met de overeenkomsten.

Art. 1295.

Nadat de rechter aan de echtgenoten zijn opmerkingen heeft gemaakt, wordt hun, indien zij volharden, akte verleend van hun verzoek (…): de griffier van de rechtbank maakt een proces-verbaal op, dat getekend wordt door de rechter en de griffier, alsmede door de partijen, tenzij dezen verklaren niet te kunnen tekenen of daartoe niet in staat te zijn, in welk geval daarvan melding wordt gemaakt.

Art. 1296.

De rechter plaatst terstond, onderaan op het proces-verbaal, zijn beschikking inhoudende dat over een en ander door hem binnen drie dagen aan de rechtbank [1 …]1 verslag zal worden uitgebracht, op de schriftelijke conclusie van de procureur des Konings, aan wie de griffier de stukken te dien einde meedeelt.

Art. 1297.

Indien de procureur des Konings vaststelt dat aan de wettelijke voorwaarden, naar vorm en inhoud, is voldaan, geeft hij zijn conclusie in de volgende bewoordingen : ” De wet laat toe “.
In het tegenovergestelde geval met zijn conclusie van ontoelaatbaarheid gemotiveerd zijn.

Art. 1298.

De rechtbank kan, wanneer het verslag wordt uitgebracht, geen andere punten onderzoeken dan die welke in artikel 1297 zijn vermeld. Blijkt daaruit dat, naar het oordeel van de rechtbank, de partijen aan de voorwaarden hebben voldaan en de formaliteiten hebben in acht genomen die door de wet bepaald zijn, dan (spreekt zij de echtscheiding uit) (en homologeert zij de overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen); in het tegenovergestelde geval verklaart de rechtbank dat er geen grond bestaat om (de echtscheiding uit te spreken) en geeft de redenen van de beslissing op.

Art. 1299.

Hoger beroep tegen het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken is slechts toegelaten indien het gesteund wordt op het niet vervullen van de wettelijke voorwaarden om de echtscheiding uit te spreken.

Het kan worden ingesteld door het openbaar ministerie binnen een maand te rekenen van de uitspraak. In dat geval wordt het aan beide partijen betekend.

Het kan eveneens worden ingesteld door één of beide echtgenoten, afzonderlijk of gezamenlijk, binnen een maand te rekenen van de uitspraak. In dat geval wordt het aan de procureur des Konings betekend, alsook, indien het door slechts één echtgenoot wordt ingesteld, aan de andere echtgenoot.

Art. 1300.

Hoger beroep tegen het vonnis waarbij beslist is dat er geen grond bestaat om de echtscheiding (uit te spreken), is slechts toegelaten indien het ingesteld wordt door beide partijen, afzonderlijk of gezamenlijk (binnen één maand) te rekenen van de uitspraak. Het wordt aan de procureur des Konings betekend.

Art. 1301.

Binnen tien dagen na de betekening van het beroep doet de procureur des Konings aan de procureur-generaal bij het hof van beroep de uitgifte toekomen van het vonnis en de stukken waarop dit is gewezen.

De procureur-generaal geeft schriftelijk zijn conclusie binnen tien dagen na ontvangst van de stukken; in geval van toepassing van artikel 109bis, § 2, tweede of derde lid, brengt de voorzitter of de raadsheer die hem vervangt]1 verslag uit aan het hof van beroep [2 …]2 en de eindbeslissing wordt genomen binnen tien dagen na het overleggen van de conclusie van de procureur-generaal.

Het arrest is niet vatbaar voor verzet.

Art. 1302.

De termijn om zich in cassatie te voorzien tegen het arrest van het hof van beroep is drie maanden te rekenen van de uitspraak.

Voorziening in cassatie door de prtijen is slechts toegestaan indien ze ingesteld wordt door de beide echtgenoten afzonderlijk of gezamenlijk.

Voorziening in cassatie tegen een arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, schorst de tenuitvoerlegging.

Art. 1303.

(Wanneer de echtscheiding is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, stuurt de griffier, binnen één maand, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte (en de vermelding van de dag van het in kracht van gewijsde treden) van het vonnis of het arrest bij aangetekende zending met ontvangstbewijs aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is of, wanneer het huwelijk niet in België voltrokken is, aan (de ambtenaar van de burgerlijke stand van Brussel).)

Ten aanzien van vonnissen, (gaat die termijn van één maand eerst in) na het verstrijken van de termijn van hoger beroep en ten aanzien van arresten, na het verstrijken van de termijn van voorziening in cassatie.

(Binnen één maand na de ontvangst van het uittreksel van het vonnis of het arrest), schrijft de ambtenaar van de burgerlijke stand het beschikkend gedeelte over in zijn register; er wordt melding van gemaakt op de kant van de akte van huwelijk, indien deze in België is opgemaakt of overgeschreven.

Art. 1304.

Het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding wordt uitgesproken, heeft ten aanzien van derden eerst gevolg vanaf de dag waarop het is overgeschreven. (Ingeval een van de echtgenoten overlijdt voor de echtscheiding is overgeschreven maar nadat het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken in kracht van gewijsde is gegaan, worden de echtgenoten tegenover derden als uit de echt gescheiden beschouwd, onder de opschortende voorwaarde van overschrijving overeenkomstig artikel 1303.)

Ten aanzien van de goederen van de echtgenoten heeft de beslissing echter gevolg vanaf het proces-verbaal opgemaakt ter uitvoering van artikel 1292.

Ten aanzien van de persoon van de echtgenoten heeft de echtscheiding gevolg vanaf de dag waarop de beslissing in kracht van gewijsde gaat.

Afdeling III. Scheiding van tafel en bed.

Art. 1305.

De vordering tot scheiding van tafel en bed wordt behandeld en gevonnist in dezelfde vormen als de vordering tot echtscheiding.

De vordering tot echtscheiding kan te allen tijde worden omgezet in een vordering tot scheiding van tafel en bed.

De vordering tot scheiding van tafel en bed kan te allen tijde worden omgezet in een vordering tot echtscheiding.

Art. 1306 – art. 1308.

opgeheven

Afdeling IV. Omzetting van de scheiding van tafel en bed in echtscheiding

Art. 1309 – art. 1310.

opgeheven

Afdeling V. Scheiding van goederen.

Art. 1311.

Zodra een vordering tot scheiding van goederen op de rol is gebracht, schrijft de griffier onverwijld in een daartoe op de griffie gehouden register een uittreksel van de vordering in, dat bevat:

  1. de dagtekening van de vordering;
  2. de naam, de voornaam, het beroep en de woonplaats van de echtgenoten.
    Binnen een maand na het sluiten van het kalenderjaar maakt de griffier een alfabetische lijst op van de zaken die tijdens het verlopen jaar in het register zijn ingeschreven.

Art. 1312.

Hetzelfde uittreksel wordt op verzoek van de (eiser) opgenomen in het Belgisch Staatsblad.
Van de opneming wordt bewijs geleverd door een exemplaar van het blad waarop de bekendmaking voorkomt.

Art. 1313.

Behoudens de bewarende maatregelen, mag op de vordering tot scheiding geen vonnis worden uitgesproken dan een maand nadat voldaan is aan de voormelde vormvoorschriften, die moeten worden in acht genomen op straffe van nietigheid; deze kan worden ingeroepen door de (verweerder) of door zijn schuldeisers.

Art. 1314.

Zolang het eindvonnis niet gewezen is, kunnen de schuld-eisers van een der echtgenoten, hetzij in der minne, hetzij bij deurwaardersexploot, aan de eiser vragen om hun de vordering tot scheiding en de bewijsstukken mee te delen en zelfs in het geding tussenkomen.

Art. 1315.

De griffier maakt melding van het vonnis op de kant van de inschrijving, verplicht gesteld bij artikel 1311.

In geval van verzet of hoger beroep wordt daarvan eveneens melding gemaakt op de kant van de voormelde inschrijving.

Art. 1316.

Op verzoek van (de eiser) wordt een uittreksel uit de (beslissing) van scheiding opgenomen in het Belgisch Staatsblad.
In dat uittreksel worden vermeld de dagtekening en het onderwerp van het vonnis, de rechtbank die de beslissing heeft gewezen en de naam, de voornaam, de woonplaats en het beroep van de echtgenoten.

Art. 1317.

(De eiser) kan, op straffe van nietigheid, de tenuitvoerlegging van de beslissing niet beginnen vóór de dag waarop voldaan is aan de formaliteiten die in de artikelen 1315 en 1316 zijn voorgeschreven.

Art. 1318.

Indien de formaliteiten die in deze afdeling worden voorgeschreven, in acht zijn genomen, zijn de schuldeisers van de verweerder niet meer ontvankelijk om, na de termijnen bepaald in de artikelen 1473 en 1474 van het Burgerlijk Wetboek, zich ertegen te verzetten dat de vereffening buiten hun aanwezigheid geschiedt en daarin op hun kosten tussen te komen of om tegen de vereffening op te komen wegens bedrieglijke benadeling van hun rechten.

HOOFDSTUK XIbis. Veranderlijkheid van huwelijksvoorwaarden.

Art. 1319 – art. 1319bis.

opgeheven

Scheiding van goederen: art. 1320 – art. 1322decies

HOOFDSTUK XII. Uitkeringen tot levensonderhoud.

Art. 1320.

De vorderingen tot toekenning, verhoging, verlaging of afschaffing van de uitkering tot levensonderhoud kunnen worden ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak, overeenkomstig de artikelen 1034bis tot 1034sexies.

Art. 1321.

§ 1. Behoudens akkoord van de partijen over het bedrag van de onderhoudsbijdrage in het belang van het kind, vermeldt elke rechterlijke beslissing die de onderhoudsbijdrage vaststelt op grond van artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek volgende elementen:

  1. de aard en het bedrag van de middelen van elk van de ouders door de rechter in acht genomen op grond van artikel 203, § 2, van het Burgerlijk Wetboek;
  2. de gewone kosten waaruit het budget voor het kind is samengesteld alsook de manier waarop deze begroot zijn;
  3. de aard van de buitengewone kosten die in acht genomen kunnen worden, het deel van deze kosten dat elk van de ouders voor zijn rekening dient te nemen alsook de modaliteiten voor de aanwending van deze kosten;
  4. de verblijfsregeling van het kind en de bijdrage in natura van elk van de ouders in het levensonderhoud van het kind tengevolge van deze verblijfsregeling;
  5. het bedrag van de kinderbijslag en van de sociale en fiscale voordelen van alle aard die elk van de ouders voor het kind ontvangt;
  6. de inkomsten die elk van de ouders in voorkomend geval ontvangt uit het genot van de goederen van het kind;
  7. het aandeel van elk van de ouders in de tenlasteneming van de kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en de daarop eventueel vastgestelde onderhoudsbijdrage, evenals de modaliteiten voor de aanpassing ervan op grond van artikel 203quater van het Burgerlijk Wetboek;
  8. de bijzondere omstandigheden van de zaak die in acht genomen zijn.

§ 2. De rechter verduidelijkt:

1. op welke manier hij de in § 1 bedoelde elementen in acht genomen heeft;
2. bij een met bijzondere redenen omkleed vonnis, op welke manier hij de onderhoudsbijdrage en de modaliteiten voor de aanpassing ervan overeenkomstig artikel 203quater, § 2, van het Burgerlijk Wetboek heeft bepaald, ingeval hij afwijkt van de in artikel 1322, § 3, voorziene berekeningswijze.

§ 3. Het vonnis vermeldt de gegevens van de Dienst voor alimentatievorderingen, opgericht bij de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievorderingen bij de FOD Financiën, en wijst op diens opdracht betreffende het toekennen van voorschotten op onderhoudsbijdragen en de invordering van verschuldigde onderhoudsbijdragen.

Art. 1322.

§ 1. Er wordt een commissie voor onderhoudsbijdragen opgericht die aanbevelingen opstelt voor de begroting van de kosten voortvloeiende uit artikel 203, § 1, van het Burgerlijk Wetboek en de vaststelling van de bijdrage van elk van de ouders overeenkomstig artikel 203bis van het Burgerlijk Wetboek.
Zij evalueert jaarlijks deze aanbevelingen en bezorgt een advies aan de minister van Justitie en de minister bevoegd voor de Gezinnen, vóór de 31ste januari van het jaar volgend op het voorbije burgerlijke jaar. De bevoegde minister voor de Gezinnen legt dit advies neer in de federale wetgevende Kamers, aangevuld met de bemerkingen van de in het voorgaande lid genoemde ministers.

§ 2. De Koning bepaalt de samenstelling en de werking van de commissie die uit een gelijk aantal leden van elk geslacht bestaat.
Hij verzoekt elk deelgebied dat betrokken is bij gezinszaken, deel te nemen aan de werkzaamheden van die commissie.

§ 3. De Koning kan een berekeningswijze opstellen om de toepassing van de in § 1 bedoelde aanbevelingen te vergemakkelijken.

De beslissing die uitspraak doet over een uitkering tot onderhoud is van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad, tenzij de rechter hierover anders beslist op vraag van een van de partijen.

HOOFDSTUK XIIbis

Verzoeken betreffende de bescherming van het grensoverschrijdend hoederecht en bezoekrecht.

Art. 1322bis.

Onverminderd de in artikel 1322decies bedoelde procedure, §§ 2 tot 7, worden volgende verzoeken bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg ingediend op de wijze omschreven in de artikelen 1034bis tot 1034quinquies:

  1. de verzoeken gegrond op het Europees Verdrag van Luxemburg van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen;
  2. de verzoeken gegrond op het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, die gericht zijn op de onmiddellijke terugkeer van het kind, de naleving van het recht van gezag of het omgangsrecht geldend in een andere Staat, dan wel op de regeling van het omgangsrecht;
  3. de verzoeken gegrond op het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, alsook op artikel 11 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000, die gericht zijn op het verkrijgen van de terugkeer van het kind, dan wel van het gezag over dit kind ingevolge een beslissing houdende de niet-terugkeer gewezen in een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van voornoemde Verordening;
  4. de verzoeken gegrond op artikel 48 van de in 3° bedoelde Verordening met het oog op de bepaling van de modaliteiten van uitoefening van het omgangsrecht.

§ 2. De verzoeken gegrond op artikel 28 van de in § 1, 3°, bedoelde Verordening die gericht zijn op de verkrijging van de erkenning en de tenuitvoerlegging van de beslissingen inzake omgangsrecht en terugkeer van het kind worden aanhangig gemaakt bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg volgens de in de artikelen 1025 tot 1034 bedoelde procedure.

Art. 1322ter.

Onverminderd artikel 1322decies, wordt het verzoekschrift neergelegd bij of bij aangetekende brief toegezonden aan de griffie van de in artikel 633sexies bedoelde rechtbank van eerste aanleg.

Art. 1322quater.

De partijen worden door de griffier bij gerechtsbrief opgeroepen om, binnen acht dagen te rekenen van de inschrijving van het verzoek op de (rol), te verschijnen op de zitting die de rechter bepaalt.

In spoedeisende gevallen kan de voorzitter evenwel bij een beschikking toestaan om binnen een termijn van drie dagen ter terechtzitting te dagvaarden.

Art. 1322quinquies.

Indien het verzoek wordt ingediend door toedoen van de Centrale Autoriteit aangewezen op grond van een van de Verdragen of de Verordening van de Raad bedoeld in artikel 1322bis, wordt het verzoekschrift ondertekend en aan de voorzitter van de rechtbank voorgelegd door het openbaar ministerie.)

In geval van een belangenconflict in hoofde van deze wordt het verzoekschrift ondertekend en aan de voorzitter van de rechtbank voorgelegd door de advocaat aangewezen door de centrale autoriteit.

Art. 1322sexies.

De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet in de zaken bedoeld in artikel 1322bis uitspraak zoals in kort geding.

(Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een in België gewezen beslissing houdende de niet-terugkeer op grond van artikel 11, 6, van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad.

Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een beslissing houdende bepaling van de maatregelen tot bescherming op grond van artikel 11, 4, van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad.

Geen enkel rechtsmiddel kan worden aangewend tegen een beschikking gewezen door de voorzitter van de rechtbank op grond van artikel 1322decies, § 5.)

Art. 1322septies.

De artikelen 1038 tot 1041 zijn toepasselijk behalve wat het bepaalde in artikel 1039 betreft dat de beschikkingen in kort geding geen nadeel toebrengen aan de zaak zelf.

Art. 1322octies.

Wat de toepassing van dit hoofdstuk betreft, kan de verweerder zelf geen tegenvordering instellen.

Art. 1322nonies.

De beslissing houdende de niet-terugkeer van het kind, gewezen in België op grond van het Verdrag van ‘s-Gravenhage en van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad, alsook de stukken die als bijlage gaan, welke overeenkomstig artikel 11, 6, van bedoelde Verordening moeten worden toegezonden aan het bevoegde gerecht of aan de Centrale Autoriteit van de lidstaat waarin het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of de ongeoorloofde niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had, worden door de griffier binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de datum van de uitspraak toegezonden aan de Belgische Centrale Autoriteit.

§ 2. Enkel deze Centrale Autoriteit is gemachtigd om de overzending van de stukken aan de bevoegde overheden van de verzoekende Staat te waarborgen.

Art. 1322decies.

De beslissing houdende de niet-terugkeer van het kind, gewezen in het buitenland, alsook de documenten die als bijlage gaan, toegezonden aan de Belgische Centrale Autoriteit overeenkomstig artikel 11, 6, van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad, worden bij ter post aangetekende brief toegezonden aan de griffier van de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt ter zetel van het hof van beroep in wiens rechtsgebied het kind onmiddellijk voor zijn ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had.

§ 2. Vanaf de ontvangst van de stukken en uiterlijk binnen drie werkdagen brengt de griffier de informatie bedoeld in artikel 11, 7, van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad bij gerechtsbrief ter kennis aan de partijen en aan het openbaar ministerie. De gerechtsbrief bevat de volgende vermeldingen:

1. de tekst van artikel 11 van de in artikel 1322bis, 3°, bedoelde Verordening van de Raad;
2. een verzoek aan de partijen om de conclusies binnen drie maanden te rekenen vanaf de kennisgeving bij de griffie neer te leggen. Deze neerlegging maakt het geschil aanhangig bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

§ 3.- Indien ten minste een van de partijen conclusies neerlegt, roept de griffier de partijen onmiddellijk op voor de eerste dienstige terechtzitting.

§ 4. De aanhangigmaking bij de voorzitter van de rechtbank leidt tot de opschorting van de procedures ingesteld voor de hoven en rechtbanken waarbij een geschil inzake ouderlijke verantwoordelijkheid of een daarmee samenhangend geschil aanhangig is gemaakt.

§ 5. Ingeval de partijen binnen de termijn omschreven in § 2, 2°, geen opmerkingen naar voren brengen, wijst de voorzitter van de rechtbank een beschikking waarin zulks wordt vastgesteld. De griffier brengt die beschikking ter kennis van de partijen, van de Centrale Autoriteit en van het openbaar ministerie.

§ 6. De beslissing gewezen over het gezag over het kind op grond van artikel 11, 8, van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad, kan op verzoek van een van de partijen tevens betrekking hebben op het omgangsrecht, ingeval in de beslissing de terugkeer van het kind naar België zou worden bevolen.

§ 7. De griffier brengt de in § 6 bedoelde beslissing bij gerechtsbrief ter kennis van de partijen, van het openbaar ministerie en van de Belgische Centrale Autoriteit.

§ 8. Enkel de Belgische Centrale Autoriteit is gemachtigd om de overzending te waarborgen van de beslissing en van de stukken die als bijlage gaan aan de bevoegde overheden van de Staat waarin de beslissing houdende de niet-terugkeer werd gewezen.

§ 9. Voor de toepassing van artikel 11, 7 en 8, van de in § 1 bedoelde Verordening van de Raad, wordt het kind gehoord overeenkomstig artikel 42, 2, a), van bovengenoemde Verordening en Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken.

3. Overspel

Overspel: art. 1016bis Ger. W

VASTSTELLING VAN OVERSPEL BIJ GERECHTSDEURWAARDER.

Art. 1016bis.

Het bewijs van overspel (…) kan worden geleverd door vaststelling bij gerechtsdeurwaarder.

Te dien einde richt de echtgenoot zich bij verzoekschrift, door hem of door zijn advocaat ondertekend, tot de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

Onverminderd hetgeen in artikel 1026 is bepaald vermeldt het verzoekschrift alle nuttige inlichtingen en, op straffe van nietigheid, de plaats of de plaatsen waar de vaststellingen kunnen worden gedaan die wijzen op overspel. Bij het verzoekschrift wordt een uittreksel van de huwelijksakte van de verzoeker gevoegd en eventueel alle stukken tot staving van het verzoek.

De voorzitter van de rechtbank kan een gerechtsdeurwaarder aanstellen om hem toe te laten, vergezeld van een officier of een agent van gerechtelijke politie, een bepaalde plaats of bepaalde plaatsen binnen te gaan om de nodige vaststellingen te doen die wijzen op overspel.

Indien blijkt dat de vaststellingen die wijzen op overspel eveneens kunnen worden gedaan buiten het gerechtelijk arrondissement, kan hij de voorzitter van de plaats waar die vaststellingen dienen te gebeuren verzoeken de nodige toelating te verlenen.

De aanwezigheid van de officier of de agent van gerechtelijke politie is kosteloos.
In zijn bevelschrift bepaalt de voorzitter de plaats of de plaatsen waar en de periode waarbinnen de vaststellingen kunnen gebeuren.

Geen enkele vaststelling mag worden gedaan tussen 21 uur en 5 uur.

4. Wetboek inkomstenbelastingen

Wetboek inkomstenbelastingen: art. 104,1°

Wetboek inkomstenbelastingen – fiscaal voordeel kinderen
Aftrekbare bestedingen

Art. 104.

Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 107 tot 116, worden van het totale netto-inkomen de volgende bestedingen afgetrokken, in zover zij in het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald:

1. 80 pct. van de onderhoudsuitkeringen die de belastingplichtige regelmatig heeft betaald aan personen die niet deel uitmaken van zijn gezin, wanneer ze zijn betaald ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek of van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, zomede 80 pct. van de kapitalen die zulke uitkeringen vervangen;

2. 80 pct. van de uitkeringen of de aanvullende uitkeringen die de belastingplichtige verschuldigd is volgens de voorwaarden bepaald in 1°, doch die na het belastbare tijdperk waarop zij betrekking hebben betaald worden ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd. Evenwel zijn de uitkeringen betaald voor de kinderen voor welke voor een vorig aanslagjaar artikel 132bis werd toegepast, niet aftrekbaar.