Onteigenen

EVRM Protocol (Nr. 1) bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentale Vrijheden:

Artikel 1: Bescherming van eigendom

Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

De grondwet

Artikel 16

Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling.

Voor meer info, klik hier.

17 april 1835. – Wet op de onteigening ten algemene nutte. (VERTALING)

Publicatie : 17-04-1835
Inwerkingtreding : 27-04-1835

TITEL I.

– Enige Titel. – Reglement inzake vergoeding en inbezitstelling.
Art. 1-9, 9bis, 9ter, 10, 10bis, 11-26

TITEL I.

Enige Titel. – Reglement inzake vergoeding en inbezitstelling.

Art. 1.

Bij gebreke van een overeenkomst tussen de partijen zullen het besluit en het aanwijzingsplan der werken en der te onteigenen percelen, alsmede de stukken van het bestuurlijk onderzoek worden neergelegd op de griffie van de rechtbank waar de goederen gelegen zijn, op welke griffie de betrokken partijen zonder kosten inzage ervan mogen nemen tot de vergoeding definitief geregeld is.

Art. 2.

Van deze nederlegging zal aan de eigenaars en vruchtgebruikers kennis gegeven worden door een exploot houdende dagvaarding op een bepaalde dag, ten einde de vergoeding te kunnen regelen en de inbezitstelling te bevelen.
De termijn der dagvaarding zal vijftien dagen bedragen.
Een afschrift van het exploot zal uiterlijk binnen acht dagen worden aangeplakt op de hoofddeur van de kerk en van het gemeentehuis der plaats waar de goederen gelegen zijn. Een ander afschrift zal daarenboven binnen dezelfde termijn aan de burgemeester der gemeente overhandigd worden.
Een uittreksel van het exploot, dat de namen der partijen en de bondige opgave der goederen bevat zal in een der dagbladen van het arrondissement en van de provincie worden ingelast, indien er dagbladen zijn.
In geval van volstrekte noodzakelijkheid zal de termijn van dagvaarding kunnen verkort worden bij bevelschrift van de voorzitter, afgeleverd op verzoekschrift.

Art. 3.

De zaak zal op de door de dagvaarding aangeduide zitting worden opgeroepen. Indien de gedagvaarde partij een pleitbezorger aangesteld heeft of aanstelt, wordt er met opschorting van alle andere zaken gehandeld zoals gezegd zal worden in het volgend artikel; indien er geen pleitbezorger aangesteld werd, wordt de niet verschenen gedaagde door een aangestelde (gerechtsdeurwaarder) opnieuw gedagvaard voor de door de rechtbank vastgestelde dag zonder dat het nodig zij het vonnis te lichten. De termijn voor het verschijnen zal vijftien dagen niet mogen overschrijden. <W 1963-07-05/32, art. 48, §4>

Art. 4.

Op de bij het vorig artikel bedoelde zitting zal de rechtbank oordelen of de bij de wet voorgeschreven formaliteiten, om tot <onteigening> te geraken, werden in acht genomen. Indien de gedaagde verschijnt, zal hij vooraf geboord worden en gehouden zijn tegelijk, op straf van vervallenverklaring, al de excepties voor te dragen die bij zou menen te moeten tegenstellen. De rechtbank zal, op staande voet of uiterlijk op de volgende zitting, over het geheel met een enkel vonnis uitspraak doen.

Art. 5.

Indien de rechtbank beslist dat de rechtsvordering niet regelmatig werd ingesteld, dat de door de wet voorgeschreven vormen niet werden nageleefd, ofwel dat het plan der werken niet toepasselijk is op het eigendom waarvan de <onteigening> vervolgd wordt, zal zij verklaren dat er geen verdere rechtspleging moet geschieden.

Art. 6.

Het hoger beroep tegen dit vonnis, evenals tegen datgene waarbij zal besloten zijn dat er dient overgegaan tot de regeling der vergoeding, zal binnen vijftien dagen na de uitspraak ervan ingesteld worden.
Het beroep zal een dagvaarding tot verschijning binnen de 8 dagen bevatten alsmede de bezwaren tegen het vonnis, dit alles op straf van nietigheid; geen andere bezwaren buiten die welke in de akte van beroep vermeld zijn, zullen op de zitting of schriftelijk mogen besproken worden.
Over het beroep zal zonder uitstel uitspraak worden gedaan op de bij bevelschrift van de voorzitter op verzoekschrift vastgestelde dag.

Art. 7.

Zo de rechtbank beslist dat de bij de wet voorgeschreven vormen werden in acht genomen en dat er geen geschikte stukken tot vaststelling van het bedrag der vergoeding werden voorgelegd, zal zij bij hetzelfde vonnis verklaren dat de gronden of gebouwen binnen de kortste tijd bezichtigd en geraamd zullen worden door drie experts die op staande voet en in gemeenschappelijk overleg door de partijen aangesteld worden, zoniet van ambtswege benoemd worden. Zij zal een der rechters gelasten zich met ben en de griffier ter plaatse te begeven op dag en uur en plaats die bij hetzelfde vonnis aangeduid worden.

Art. 8.

De uitspraak van dat vonnis geldt als betekening zowel aan pleitbezorger als aan partij; binnen drie dagen van die uitspraak is de griffier gehouden aan de vervolger een uittreksel uit het vonnis uit te reiken, dat de conclusies, de gronden en de beslissing bevat, (…) <KB64 1939-11-30/34 art. 290>
Binnen de drie volgende dagen wordt dit uittreksel aan de experts betekend met aanmaning zich op dag, uur en plaats bepaald bij het vonnis, ter plaatse te begeven.

Art. 9.

<W 09-09-1907, art. 1, BS 21-09-1907> De deskundigen leggen den eed af op de plaats des onderzoeks, in handen van den rechter-commissaris. Zij wijzen dengene hunner aan die gelast is de mededeelingen van partijen te ontvangen. De rechter-commissaris benoemt andere deskundigen ter vervanging van ben die niet zijn opgekomen of tegen welke bij redenen van wraking aanneemt.
Partijen overhandigen hem de bescheiden die zij tot waardeering der schadeloosstelling nuttig achten; daarbij mag de rechter al de inlichtingen inwinnen die van aard zijn om de deskundigen voor te lichten; ook kan hij, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van eene der partijen, eene informatie instellen. In dit geval worden zij, die hij meent te moeten hooren, in aanwezigheid van deskundigen en partijen ondervraagd, na eerst den eed voorzien bij artikel 262 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtspleging, te hebben afgelegd.

Art. 9bis.

<ingevoegd bij W 09-09-1907, art. 1, BS 21-09-1907> De onteigenende is, bij die eerste bijeenkomst, gehouden de nota’s en bescheiden over te leggen waarvan hij gebruik wil maken; zij worden door den rechter-commissaris ter griffie nedergelegd. Een afschrift van de nota’s wordt, staande de vergadering, door den onteigenende ter hand gesteld aan den onteigende of aan zijn pleitbezorger, indien bij er een heeft aangesteld.
Wil de onteigende gebruik maken van nota’s en bescheiden, dan moet bij ze overleggen binnen dertig dagen na de eerste plaatsopneming.
De onteigenende beschikt over vijftien dagen om daarop te antwoorden en de onteigende over een gelijken termijn tot beantwoording zijnerzijds. De partij die dezen termijn laat voorbijgaan zonder te antwoorden, wordt vervallenverklaard van het recht zulks te doen.
Nota’s en bescheiden worden door de partijen ter griffie nedergelegd. Hij die ze neerlegt, moet denzelfden dag, bij ter post aangeteekenden brief, van deze nederlegging bericht geven aan de tegenpartij, of aan haren pleitbezorger met een afschrift van de nota’s, De deskundigen krijgen insgelijks bericht langs denzelfden weg.
De termijn tot antwoorden vangt aan te rekenen van den tweeden dag na de nederlegging van den aangeteekenden brief op de post.
Door den rechter-commissaris wordt een proces-verbaal opgemaakt, vermeldende de verklaringen van de bij de informatie gehoorde personen.

Art. 9ter.

<ingevoegd bij W 09-09-1907, art. 1, BS 21-09-1907> De deskundigen zijn gehouden hun verslag neer te leggen binnen veertig dagen, hetzij na het eindigen van den termijn waarover partij beschikt om te antwoorden op de laatste nota door hare tegenpartij ingeleverd, hetzij na het ter hand stellen aan de deskundigen, door deze partij, van een geschreven verklaring waaruit blijkt dat zij van het antwoord afziet. De afgifte van deze verklaring geschiedt bij aangeteekenden brief en geldt als kennisgeving te rekenen van den tweeden dag na de nederlegging daarvan op de post.
De termijn van veertig dagen, in de voorgaande alinea bepaald, kan met een nieuwen termijn van niet langer dan veertig dagen verlengd worden krachtens eene met redenen omkleede en onherroepelijke beslissing van den rechter-commissaris, genomen op verzoek, door de partijen of door de deskundigen ingediend bij de eerste plaatsopneming. De rechter doet uitspraak binnen vijftien dagen na de eerste plaatsopneming.
Leggen zij hun verslag niet neder binnen de hierboven bepaalde termijnen dan wordt aan ieder der deskundigen, voor elken dag uitstel, van rechtswege 20 frank van hun loon afgehouden, tenzij ze bewijzen voor den taxeerenden rechter, die daarover uitspraak doet zonder beroep, dat de vertraging hun niet te wijten is.
Het advies van de deskundigen wordt aan het door den rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal toegevoegd en een en ander wordt op de griffie nedergelegd ter kostelooze inzage van partijen. Van deze nederlegging wordt, denzelfden dag, bij ter post aangeteekenden brief, door de deskundigen kennis gegeven aan partijen of aan hare pleitbezorgers.
Deskundigen zenden terzelfder tijd aan partijen, onder aangeteekenden omslag, een afschrift van hun verslag.
Het verslag der deskundigen is voor de rechtbank niet verbindend.

Art. 10.

<W 09-09-1907, art. 1, BS 21-09-1907> De formaliteiten, door het Wetboek van Rechtspleging voorgeschreven voor het verslag van de deskundigen en het onderzoek, zijn niet van toepassing op de werkzaamheden en de informatiën waarover de twee voorgaande artikelen handelen.

Art. 10bis.

<W 09-09-1907, art. 1, BS 21-09-1907> De rechtbank mag niet bevelen een onderzoek gedaan volgens de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtspleging, doch het staat haar vrij een informatie door den rechter commissaris te doen instellen overeenkomstig de regelen in artikel 9 aangeduid en voor welke zij dag en uur bepaalt. Deze informatie geschiedt in tegenwoordigheid van partijen. Door bemoeiing van den griffier, wordt hun daarvan, ten minste vijf dagen te voren, bericht gegeven bij ter post aangetekenden brief.

Art. 11.

<W 09-09-1907, art. 1, BS 21-09-1907> De zaak wordt ter terechtzitting opgeroepen, vijftien volle dagen na nederlegging van het verslag en op dagstelling, indien een pleitbezorger is aangesteld, zonder dat het noodig is het proces-verbaal of het advies der deskundigen vooraf te doen beteekenen.
Partijen worden gehoord, het openbaar ministerie brengt advies uit uiterlijk binnen acht dagen, en het vonnis tot bepaling van de schadeloosstelling wordt uitgesproken binnen de acht eerstvolgende dagen.
Dat vonnis kan echter niet worden geveld, zoolang er niet is uitgesproken over het beroep tegen het vonnis waarbij wordt beslist over te gaan tot de regeling van de schadeloosstelling.

Art. 12.

Krachtens dat vonnis en zonder dat het vooraf dient betekend te worden, wordt het bedrag der toegekende vergoeding in de Consignatiekas gedeponeerd, en op vertoon van de betekening aan pleitbezorger of aan partij, van het bewijs van deponering wordt het bestuur of de commissaris in het bezit gesteld bij een door de voorzitter op verzoekschrift uitgevaardigd bevelschrift. Dit bevelschrift van de voorzitter zal voorlopig uitvoerbaar zijn, niettegenstaande verzet of beroep en zonder borgstelling.

Art. 13.

De gedaagde partijen, die niet woonachtig zijn in de plaats waar de rechtbank haar zetel heeft, zijn gehouden er woonplaats te kiezen; bij gebrek van deze domiciliekeuze worden alle betekeningen zelfs die van het definitief vonnis alsmede van de aanbiedingen tot gerede betaling en van beroep, geldig ter griffie gedaan.

Art. 14.

De bij onderhavige wet vastgestelde termijnen voor de verdagingen of andere akten van rechtspleging zijn van toepassing op de vreemdelingen zoals op de inlanders.

Art. 15.

Het onderzoek zal als onderzoek op tegenspraak aangezien worden wat de partijen betreft die geen pleitbezorger zouden gesteld hebben ingevolge de dagvaardingen waarvan sprake in de artikels 2 en 3, of die, na een pleitbezorger gesteld te hebben op de terechtzittingen of latere akten van rechtspleging niet vertegenwoordigd zouden zijn.

Art. 16.

Elk bij de voorgaande bepalingen niet voorzien tussengeschil zal dadelijk berecht worden of uiterlijk tijdens de zitting die volgt op de pleidooien.

Art. 17.

De vonnissen die gewezen worden in het onderzoek der rechtspleging, zoals het geregeld is bij de vorige artikels, worden eerst geveld nadat het openbaar ministerie gehoord werd; zij zijn uitvoerbaar niettegenstaande verzet of beroep en zonder borgstelling.
Het Hof van Beroep mag in geen geval verweer verlenen dat ertoe strekt de uitvoering der vonnissen rechtstreeks of onrechtstreeks te stuiten.

Art. 18.

Indien het vonnis dat de vergoeding heeft vastgesteld, veranderd wordt en het arrest het cijfer er van verhoogd heeft, is het bestuur of de concessiehouder gehouden de aanvullende vergoeding binnen de acht dagen na de betekening van het arrest in consignatie te geven, zoniet mag de eigenaar krachtens hetzelfde arrest de werken doen schorsen.
(Indien het vonnis dat de vergoeding heelt vastgesteld, wordt veranderd en het arrest het bedrag ervan heeft verminderd en de onteigende dan ook, heeft veroordeeld tot de terugbetaling van het bedrag dat hij teveel heeft ontvangen, is hij op, dit bedrag de burgerlijke vruchten verschuldigd die hij heeft gewonnen of vermocht te winnen tot op de datum van de veroordeling tot terugbetaling. Deze vruchten zijn steeds gelijk aan de interestvoet van de Deposito- en Consignatiekas voor de periode dat de gelden aldaar geconsigneerd bleven en aan de interestvoet voor de basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank vanaf de afhaling ervan.
Voor de periode voorafgaand aan 1 januari 1999 bedragen de vruchten, voor de periode vanaf de afhaling van de Deposito- en Consignatiekas, 3 pct.) <W 2000-04-06/38, art. 2, Inwerkingtreding : 01-06-2000>

Art. 19.

Ingeval er derde betrokkenen zouden zijn op grond van huur, genotspand, gebruik of bewoning is de eigenaar gehouden hen vóór het vaststellen van de vergoeding op te roepen, om indien zij het goedvinden, wat hen betreft aan de werkzaamheden van de schattingen mede te werken, zoniet blijft hij alleen tegenover hen belast met de vergoedingen welke deze laatsten zouden eisen. De vergoedingen van derde-betrokkenen die aldus opgeroepen worden of tussenbeide komen in dezelfde vorm geregeld als die welke verschuldigd zijn aan de eigenaar.

Art. 20.

<W 27-05-1870, art. 11, BS 29-05-1870> Het vonnis, waarbij besloten werd dat de bij de wet voorgeschreven formaliteiten tot vaststelling van het openbaar nut werden in acht genomen, zal onmiddellijk op het kantoor der hypotheekbewaring worden overgeschreven.
Deze overschrijving heeft ten opzichte van derden dezelfde gevolgen als de overschrijving van een akte van afstand.

Art. 21.

De akten tot ontbinding, tot opvordering of alle zakelijke rechtsvorderingen kunnen de <onteigeningen> niet stuiten noch er de uitwerking van verhinderen. Het recht der eisers wordt overgebracht op de prijs en het onroerend goed blijft er van bevrijd.

Art. 22.

Op vertoon van het vonnis en van het getuigschrift, waaruit blijkt dat het onteigend onroerend goed vrij is van hypotheek, is de aangestelde der Consignatiekas gehouden aan de rechthebbenden het bedrag der toegekende vergoeding te overhandigen, indien er geen enkel beslaglegging of verzet op de in consignatie gegeven gelden is.
Indien dit getuigschrift niet voorgelegd of de opheffing der beslagleggingen of verzetaantekeningen niet bij gebracht kan worden mag de aangestelde der Consignatiekas de gelden slechte op bevelschrift van het gerecht uit handen geven. Hetzelfde geldt in de gevallen waarin de rechten van de eigenaar of de vruchtgebruiker niet geregeld zouden zijn door het vonnis waarbij de consignatie werd bevolen.
De schuldeiser die tengevolge van de voor de verdeling der vergoedingen bepaalde rangregeling geen nuttige plaats voor gehele schuldvordering zou bekomen, mag wegens splitsing van zijn hypotheek of verdeling van zijn kapitaal, niet de terugbetaling van het overschot van zijn schuldvordering eisen indien zij overigens niet eisbaar is krachtens zijn titel of om enige ander reden.

Art. 23.

Indien de voor werken van algemeen nut aangekochte gronden die bestemming niet krijgen, zal een volgens in artikel 6, titel II van de wet van 8 maart 1810 aangeduide wijze afgekondigd bericht de gronden doen kennen die het bestuur kan weerverkopen. Binnen drie maanden na die bekendmaking zijn de oude eigenaars, die de eigendom van bedoelde gronden willen terugkopen, op straf van vervallenverklaring gehouden zulks te verklaren.
Ingeval het bestuur dat bericht niet afkondigt, kunnen de oude eigenaars of hun rechthebbenden de teruggave van die gronden vragen; en die teruggave zal in rechte worden bevolen op de verklaring van het bestuur dat ze niet meer bestemd zijn om te dienen voor de werken waarvoor ze werden aangekocht.
De prijs van de terug te bezorgen gronden wordt vastgesteld door de rechtbank van het gebied waar ze liggen, tenzij de eigenaar verkiest het bedrag van de vergoeding die hij ontvangen heeft terug te geven. De gerechtelijke vaststelling van de prijs kan in geen geval het bedrag van de schadevergoeding overschrijden.
(In afwijking van het eerste lid, is het bestuur verplicht voorafgaandelijk de Nationale Landmaatschappij de mogelijkheid te geven zich in de plaats te stellen van de vroegere eigenaars, wanneer de gronden verworven ten algemenen nutte die deze bestemming niet krijgen, gelegen zijn :
1° hetzij in de gemeenten bedoeld in artikel 76 van de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;
2° hetzij in de gemeenten bedoeld in een ministerieel besluit genomen in uitvoering van artikel 56, § 1, van de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet. De prijs van de gronden wordt vastgesteld na overeenkomst tussen het bestuur en de Nationale Landmaatschappij. Hij mag in geen geval het bedrag van de vergoeding die de vroegere eigenaar heeft ontvangen overschrijden.
Te dien einde moet het bestuur kennis geven van de prijs en van de voorwaarden waartegen het bereid is het goed te verkopen. Deze kennisgeving geldt als aanbod van verkoop. Zij moet op straffe van niet-bestaan, bij ter post aangetekende brief geschieden.
Aanvaardt de Nationale Landmaatschappij het aanbod, dan moet zij daarvan aan het bestuur kennis geven binnen drie maand na de kennisgeving bedoeld in het vorig lid, in welk geval de verkoop tussen partijen voltrokken is, zodra de aanvaarding van de Nationale Landmaatschappij ter kennis is gekomen van het bestuur.
Indien binnen die termijn het aanbod niet aanvaard is of er geen overeenkomst over de prijs is bereikt, zijn de leden één, twee en drie van dit artikel van toepassing.) <W 1976-07-12/32 art. 77, BS : 15-10-1976>

Art. 24.

(…) <Opgeheven bij art. 290 Wetboek van registratierechten>

Art. 25.

<Overgangsbepaling>

Art. 26.

De titels III en IV van de wet van 8 maart 1810 zijn opgeheven. De bepalingen van de wet van 16 september 1807 of van alle andere wetten die met de onderhavige wet strijdend zouden zijn, worden opgeheven.

10 MEI 1926. – Wet tot instelling van een rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte.

Publicatie : 04-06-1926
Inwerkingtreding : 14-06-1926

Art. 1.

Bij dringende noodzakelijkheid om één of meer onroerende goederen, behoorende tot die waarvan de <onteigening> wettelijk word verordend, in bezit te nemen, wordt urgentverklaring verleend bij een bijzonder met redenen omkleed koninklijk besluit, genomen op voorstel van den betrokken ministers in overleg met den minister van financiën.
In dit geval worden de volgende wijzigingen aan de gewone rechtspleging toegebracht.

Art. 2.

Het koninklijk besluit tot urgentverklaring wordt aan de eigenaars en vruchtgebruikers betekend, hetzij bij de dagvaarding voorzien bij artikel 2 der wet van 17 april 1835, hetzij bij afzonderlijk exploot.

Art. 3.

De eigenaar is gehouden binnen dertig dagen, te rekenen van de beteekening, de belanghebbende derden in het geding te roepen, zooals wordt voorzien en bekrachtigd bij, artikel 19 der wet van 17 april 1835.

Art. 4.

Door het vonnis, voorzien bij artikel 7 der wet van 17 April 1835, wordt het onderzoek ter plaatse bepaald op om dag in de derde of vierde week na afloop van den termijn hierboven voorgeschreven bij artikel 3.
Indien het koninklijk besluit tot urgentverklaring wordt beteekend na de uitspraak van het vonnis voorzien bij artikel 7 der wet van 17 april 1835 en vóór het onderzoek ter plaatse, bepaalt de rechter-commissaris, op aanzoek van de meeste gereede partij, bedoeld onderzoek op een dag binnen den termijn van veertien dagen in het vorige lid aangeduid.
Wordt het besluit beteekend na het onderzoek ter plaatse, dan roept de rechter-commissaris opnieuw partijen en deskundigen bijeen, met inachtneming van den bij het eerste lid voorzienen termijn.
Bij het in het eerste en tweede lid voorziene onderzoek ter plaatse of bij de in het derde lid voorziene bijeenkomst hebben de partijen al de stukken over te leggen, die van nut zijn voor het begrooten van de schadeloosstellingen.
Partijen hebben een en twintig dagen tijd om te antwoorden.

Art. 5.

De deskundigen dienen een verslag in binnen de maand te rekenen van den dag waarop partijen gehouden zijn de stukken over te leggen. Deze termijn wordt met een en twintig dagen verlengd bijaldien partijen, of een dezer, de overgelegde nota’s en stukken beantwoorden.
Dit verslag bevat een beredeneerde begrooting der schadeloosstellingen, benevens alle inlichtingen die van nut zijn voor het bepalen van die schadeloosstellingen; het bevat tevens een beschrijvenden staat der plaats.
Onmiddellijk nadat het verslag is overgelegd, bepaalt de rechter-commissaris den dag voor de terechtzitting, welke hij houdt binnen dertig dagen te rekenen van gemelde overlegging en waarop de aanwezige partijen door hem gehoord worden met het oog op de begrooting van de aan elken belanghebbende toekomende schadeloosstelling.
De griffier deelt bij aangeteekend schrijven, ten minste vijftien dagen van te voren, den dag der terechtzitting aan partijen mede; bij doet hun tezelfdertijd een door de deskundigen eensluidend verklaard afschrift van het overgelegd verslag toekomen.

Art. 6.

De rechter-commissaris, na de aanwezige partijen en de deskundigen te hebben gehoord, bepaalt bij een met redenen omkleed bevelschrift de aan elken belanghebbende toekomende schadeloosstelling.
Het bevelschrift van den rechter-commissaris wordt verleend uiterlijk binnen veertien dagen na de terechtzitting.
De bepaalde bedragen worden binnen dertig dagen in de Deposito- en Consignatiekas gestort, om aan de rechthebbenden uitgekeerd te worden onder de bij artikel 22 der wet van 17 April 1935 gestelde voorwaarden.

Art. 7.

Op vertoon van het exploot waarbij het bij artikel 6 voorziene stortingsbewijs aan pleitbezorger of partij wordt beteekend, wordt de onteigende partij bij op request verleend bevelschrift van den rechter-commissaris in het bezit van het onroerend goed gesteld.
In geval van uitereste noodwendigheid kan, echter, de rechter-commissaris aan den onteigende een uitstel verleenen, dat niet twee maanden mag overschrijden vanaf de bij de eerste alinea voorziene beteekening.

Art. 8.

<W 10-10-1967, art. 31, BS 31-10-1967> De in artikel 5 bepaalde tijd kan bij beschikking van de rechter-commissaris worden verlengd, wegens uitzonderlijke door hem te bepalen omstandigheden, doch zonder vier maanden te mogen overschrijden.

Art. 9.

Indien de deskundigen hunne verrichtingen niet binnen den vastgestelden tijd geëindigd hebben, wordt hun geen belooning toegekend; zij worden geacht in gebreke te zijn gebleven en de rechtbank vervangt hen op verzoek van de meest gereede partij.
Ingeval van ziekte of overlijden van een der deskundigen, wordt bij door de rechtbank, op verzoek van de meest gereede partij, vervangen.
De termijnen voorzien bij artikel 5, eerste alinea, nemen aanvang vanaf het vonnis waarbij het nieuw college van deskundigen wordt aangesteld of een nieuwe deskundige wordt benoemd.

Art. 10.

De bij deze wet voorziene bevelschriften en het bij artikel 5 voorziene verslag van deskundigen worden niet gelicht.
De bevelschriften zijn uitvoerbaar op de minuut.
Verzet of beroep er tegen is niet toegelaten.

Art. 11.

De gewone rechtspleging is geschorst vanaf de beteekening van de urgentie.
Zij kan hervat worden bij aan pleitbezorger of partij beteekend exploot op verzoek van eiken belanghebbende; de beteekening moet, op straf van verval van rechten, gedaan worden binnen den tijd van één jaar, te rekenen van het bij artikel 6 bedoelde bevelschrift.

Art. 12.

Indien de schadeloosstelling toegekend bij het vonnis voorzien bij artikel 11 der wet van 17 April 1835 hooger loopt dan het krachtens artikel 6 van deze wet in consignatie gegeven bedrag, wordt bij dit vonnis de tijd bepaald binnen welken de aanvullende schadeloosstelling in de Deposito- en Consignatiekas moet worden gestort.
Bij elke vaststelling dat de aanvullende schadeloosstelling niet binnen den gestelden tijd in consignatie werd gegeven, gelast de rechter het schorsen van de werken.

Wet betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte – 26 juli 1962.

Publicatie : 31-07-1962
Inwerkingtreding : 10-08-1962

Art. 1.

Wanneer de Koning vaststelt dat de onmiddellijke inbezitneming van een of meer onroerende goederen ten algemenen nutte onontbeerlijk is, geschiedt de onteigening van die onroerende goederen overeenkomstig de navolgende regels.

Art. 2.

De achtereenvolgens uitgevaardigde <onteigeningen> voor een zelfde doel worden als één geheel beschouwd bij de schatting van de waarde van de onteigende goederen.

Art. 3.

Bij gebreke van overeenstemming tussen de partijen dient de onteigenaar ter griffie van het vredegerecht van de ligging der goederen, behalve het koninklijk besluit dat machtiging verleent tot de <onteigening> en het plan van de te onteigenen percelen, een verzoekschrift in om de vrederechter dag en uur te zien bepalen waarop de onteigenaar, de eigenaars en vruchtgebruikers van de betrokken percelen gedagvaard worden om op de plaats van de te onteigenen percelen voor de rechter te verschijnen.
Het koninklijk besluit en het plan blijven berusten ter griffie, waar de belanghebbende kosteloos kennis ervan kunnen nemen totdat de voorlopige vergoeding geregeld is.

Art. 4.

Binnen acht dagen na de indiening van het verzoekschrift, bepaalt de rechter bij beschikking dag en uur van die verschijning; deze heeft uiterlijk de 21e dag na de indiening plaats.
Bij dezelfde beschikking stelt de rechter een deskundige aan, belast met het opmaken van de plaatsbeschrijving en de schatting van de onroerende goederen.

Art. 5.

Ten minste acht dagen vóór de dag van de verschijning, dagvaardt de onteigenaar de eigenaars en de vruchtgebruikers om ter plaatse aanwezig te zijn op dag en uur door de rechter bepaald en om het opmaken van de plaatsbeschrijving bij te wonen.
De dagvaarding geeft bovenaan een afschrift van :
1° het koninklijk besluit dat de <onteigening> uitvaardigt;
2° het verzoekschrift dat de onteigenaar heeft ingediend;
3° de beschikking van de rechter.
Zij vermeldt bovendien het aanbod dat de onteigenaar aan de gedagvaarde heeft gedaan voor de verkrijging van het onroerend goed.
De deskundige, door de rechter aangesteld, wordt door deze opgeroepen om aanwezig te zijn bij de verschijning van de partijen.

Art. 6.

Zodra hij de dagvaarding heeft ontvangen, is de gedaagde gehouden, de derden, die bij de <onteigening> belang hebben op grond van huur, gebruikspand, gebruik of bewoning, op de hoogte te brengen van de voorgenomen <onteigening>, alsmede van dag, uur en plaats van de verschijning vóór de rechter en het opmaken van de plaatsbeschrijving.

Art. 7.

Op de dag die voor de verschijning is bepaald, aanvaardt de vrederechter als tussenkomende partijen, zonder verdere procedure en zonder dat daaruit vertraging mag voortvloeien, de belanghebbende derden die erom verzoeken.
Na de opmerkingen van de aanwezige partijen te hebben gehoord, oordeelt de rechter of de vordering regelmatig is ingesteld, de door de wet voorgeschreven formaliteiten vervuld zijn en het plan van de grondinnemingen van toepassing is op het goed waarvan de <onteigening> wordt gevorderd. De aanwezige verweerders zijn, op straffe van verval, gehouden alle excepties die zij menen te kunnen opwerpen, ineens voor te brengen. De vrederechter beschikt, ten laatste achtenveertig uren na de verschijning, bij één enkel vonnis over het geheel.
Hoger beroep tegen het vonnis waarbij de rechter de vordering van de onteigenaar afwijst en beslist dat er derhalve geen aanleiding bestaat om de procedure voor te zetten, wordt ingesteld binnen vijftien dagen na de uitspraak. De termijn van verdaging bedraagt altijd acht dagen; de akte van hoger beroep bevat, op straffe van nietigheid, de bezwaren die tegen het vonnis worden ingebracht. Geen enkel ander bezwaar kan in aanmerking worden genomen. Op het hoger beroep wordt beschikt op de inleidende terechtzitting of uiterlijk acht dagen later.

Art. 8.

Willigt de rechter het verzoek in, dan bepaalt hij, in hetzelfde vonnis, bij wijze van ruwe schatting, het bedrag van de provisionele vergoedingen die de onteigenaar globaal zal storten aan ieder van de verweerders en van de als tussenkomend erkende partijen. Het bedrag van die provisionele vergoedingen mag niet lager zijn dan negentig procent van wat de onteigenaar heeft aangeboden.
Dit vonnis is niet vatbaar voor beroep. Het wordt overgeschreven in het register van de bevoegde hypotheekbewaarder en heeft ten aanzien van derden dezelfde gevolgen als de overschrijving van een akte van overdracht.
De griffie van de rechtbank zendt de uitgifte van de uitspraak aan de onteigenaar binnen vijf dagen na de uitspraak, bovendien zendt zij binnen dezelfde termijn vier voor eensluidend verklaarde afschriften van die uitspraak aan de maatschappelijke zetel van het onteigenend orgaan, zo dit de Staat is, aan de zetel van het hoofdbestuur dat afhangt van de Minister voor wiens rekening de <onteigening> wordt gevorderd, zelfs in geval van domiciliekeuze op enige andere plaats.

Art. 9.

Het door de rechter vastgestelde bedrag wordt, krachtens het vonnis en zonder dat het vooraf moet worden betekend, door de onteigenaar in de Deposito- en Consignatiekas gestort.
De ordonnantie van betaling uitgegeven met het oog op de storting, is vrijgesteld van het voorafgaand visum van het Rekenhof, zij is onderworpen aan de regels bepaald in artikel 23 van de wet van 15 mei 1846.
Binnen vijf dagen na de storting zendt de Kas een voor eensluidend verklaard afschrift van het bewijs van de provisionele storting aan de maatschappelijke zetel van het onteigenend orgaan, en zo dit de Staat is, aan de zetel van het hoofdbestuur dat afhangt van de Minister voor wiens rekening de <onteigening> wordt gevorderd, zelfs in geval van domiciliekeuze op enige andere plaats.
Op zicht van het vonnis en van het getuigschrift uitgereikt na de datum van overschrijving van het vonnis ten blijke dat het onteigende goed vrij is van hypotheek, is de beambte van de Deposito- en Consignatiekas gehouden het bedrag van de gestorte vergoeding aan de rechthebbende derden die als tussenkomende partij zijn aanvaard tegen de gestorte geldsommen bestaat.
Wordt dat getuigschrift niet voorgelegd of wordt niet bewezen dat het beslag of het verzet is opgeheven of heeft het vonnis, dat de vergoeding bepaalt, de respectieve rechten van de eigenaar, de vruchtgebruiker of de belanghebbende derden, die als tussenkomende partij zijn aanvaard, niet geregeld, dan kan de betaling slechts plaatshebben krachtens een rechterlijke beschikking.

Art. 10.

Dadelijk na de verschijning ter plaatse, maakt de door de rechter aangestelde deskundige de plaatsbeschrijving op.
De onteigenaar, de eigenaars en vruchtgebruikers alsmede de belanghebbende derden, die als tussenkomende partij zijn erkend, kunnen die verrichtingen bijwonen en in de plaatsbeschrijving alle nuttige opmerkingen doen aantekenen. Van hun aanwezigheid wordt eveneens melding gemaakt.
De derden die bij de <onteigening> belang hebben op grond van huur, gebruikspand, gebruik of bewoning, en die niet vóór de rechter zijn tussengekomen, kunnen erkend worden als tussenkomende partij bij het opmaken van de plaatsbeschrijving, doch zonder dat zulks een vertraging in de verrichting ten gevolge mag hebben.
De plaatsbeschrijving wordt ter griffie neergelegd binnen vijftien dagen na de verschijning ter plaatse.
Op de dag zelf van de indiening zendt de deskundige het door de rechter opgegeven aantal voor eensluidend verklaarde afschriften van de plaatsbeschrijving bij aangetekende brief aan de onteigenaar. Een bijkomend afschrift moet worden gezonden aan de maatschappelijke zetel van het onteigenend orgaan, en zo dit de Staat is, aan de zetel van het hoofdbestuur dat afhangt van de Minister voor wiens rekening de <onteigening> wordt gevorderd, zelfs in geval van domiciliekeuze op enige andere plaats.

Art. 11.

De onteigenaar neemt bezit van het onteigende goed nadat hij aan alle verwerende of als tussenkomend erkende partijen een gewaarmerkt afschrift heeft betekend van :
1° het vonnis, dat het bedrag van de provisionele vergoeding bepaalt;
2° het bewijs van storting van de provisionele vergoeding in de Deposito- en Consignatiekas;
3° de plaatsbeschrijving.
Zodra deze betekening is gedaan kan hij aan de rechter een bevelschrift van inbezitstelling van de onteigende goederen vragen; dat bevelschrift wordt door de rechter onverwijld aangebracht onderaan het origineel van het in het eerste lid bedoelde exploot van betekening.

Art. 12.

De krachtens artikel 4 door de rechter aangestelde deskundige dient ter griffie een verslag in dat de beredeneerde raming van de door hem voorgestelde vergoeding alsmede alle dienstige gegevens voor de vaststelling van die vergoeding bevat.
Die indiening heeft plaats binnen dertig dagen na de verschijning van de partijen vóór de rechter. De rechter kan, indien bij het noodzakelijk acht, die termijn met dertig dagen verlengen. Tegelijk met zijn verslag dient de deskundige zoveel gewaarmerkte afschriften in als er partijen in het geding zijn.

Art. 13.

De rechter bepaalt dag en uur van de verschijning van de partijen en van de deskundigen op zijn terechtzitting.
Ten minste acht dagen vóór de dag die voor die verschijning is bepaald, roept de griffier de partijen en de deskundige op. Bij de aan partijen gerichte oproeping wordt een afschrift van het verslag van de deskundige gevoegd.

Art. 14.

Op die terechtzitting erkent de rechter eventueel als tussenkomende partijen, zonder verdere procedure of vertraging, de derde belanghebbenden die er nog om mochten verzoeken.
Na de aanwezige partijen en de deskundige te hebben gehoord, bepaalt de rechter voorlopig het bedrag van de vergoeding die voor de <onteigening> verschuldigd is.
Zijn vonnis, dat uiterlijk dertig dagen na de indiening van het verslag wordt gewezen, is niet vatbaar voor beroep. Een uitgifte ervan wordt aan de onteigenaar gezonden binnen tien dagen na de uitspraak.

Art. 15.

Krachtens het vonnis, en zonder dit te moeten doen betekenen, stort de onteigenaar, binnen een maand na de uitspraak van het vonnis, in de Deposito- en Consignatiekas het bedrag van de voorlopige vergoeding dat het bedrag van de provisionele vergoeding te boven gaat.
Binnen tien dagen na die storting zendt hij aan de verwerende of als tussenkomend erkende partijen een afschrift van :
1° het vonnis, dat het bedrag van de voorlopige vergoeding vaststelt;
2° Het bewijs van storting van de aanvullende vergoeding in de Deposito- en Consignatiekas.
Bij gebreke daarvan kan de onteigende krachtens hetzelfde vonnis eisen dat de onteigenaar het gebruik van het onroerend goed schorst.
De opvraging van de gestorte bedragen bij de Deposito- en Consignatiekas heeft plaats onder de voorwaarden bepaald in het 4e en 5e lid van artikel 9, zonder dat evenwel overlegging van een nieuw getuigschrift van de hypotheekbewaarder kan worden geëist.

Art. 16.

De voorlopige vergoedingen die de rechter heeft toegekend, worden onherroepelijk, indien binnen twee maanden na de verzending van de in artikel 15, 2e lid, bedoelde stukken, geen van de partijen de herziening ervan heeft aangevraagd voor de rechtbank van eerste aanleg.
De vordering tot herziening kan ook gegrond zijn op de onregelmatigheid van de <onteigening>. Zij wordt door de rechtbank behandeld overeenkomstig de regels van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

Art. 17.

§ 1. Indien de onteigenaar veertig dagen na de indiening van het verzoekschrift bedoeld in artikel 3, de afschriften van de plaatsbeschrijving niet heeft ontvangen, kan hij het onteigende onroerend goed in bezit nemen, ondanks elk verzet dat hem betekend mocht zijn, na aan de verwerende of als tussenkomend erkende partijen de gewaarmerkte afschriften van het vonnis tot vaststelling van het bedrag van de provisionele vergoeding en van het getuigschrift van storting van die vergoeding in de Deposito- en Consignatiekas te hebben gezonden en een plaatsbeschrijving te hebben opgemaakt.
De plaatsbeschrijving wordt opgemaakt nadat de verwerende of als tussenkomend erkende partijen, ten minste vier vrije dagen vooraf opgeroepen zijn om, op dag en uur gesteld in de oproeping, bij de opmaking van die plaatsbeschrijving aanwezig te zijn en ervan op de hoogte gebracht zijn dat daartoe zal worden overgegaan zowel bij hun aanwezigheid als bij hun afwezigheid. Het gemeentebestuur wordt, onder dezelfde voorwaarden, verzocht een van zijn leden af te vaardigen om bij het opmaken van de plaatsbeschrijving aanwezig te zijn. Een exemplaar van de plaatsbeschrijving wordt aan ieder van de verschijnenden ter hand gesteld en toegezonden aan degenen die niet verschijnen.
§ 2. Indien de onteigenaar bij het verstrijken van de in § 1 gestelde termijn de uitgifte en de afschriften van het vonnis niet heeft ontvangen, is hij gerechtigd het goed in gebruik te nemen als huurder, na een plaatsbeschrijving te hebben opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van § 1, 2e lid.
De huur loopt ten einde op de eerste dag van de maand die volgt op de uitspraak van het vonnis waarbij de voorlopige vergoeding wordt vastgesteld. De vergoedingen wegens huur of schade worden in der minne bepaald; ingeval van betwisting wordt de zaak vóór de vrederechter gebracht.
§ 3. In beide gevallen kan de onteigenaar aan de rechter een bevelschrift tot inbezitstelling vragen; de rechter plaatst dit onmiddellijk onderaan een exemplaar van de plaatsbeschrijving.

Art. 18.

1° De vorderingen tot ontbinding of opeising, alsmede alle andere zakelijke vorderingen kunnen de <onteigening> niet tegenhouden noch de uitwerking ervan verhinderen; het recht van de eisers gaat over op de prijs en het goed wordt ervan ontheven.
2° De schuldeiser wiens schuldvordering gewaarborgd is door een hypotheek op een onteigend onroerend goed, kan de terugbetaling van het overschot van zijn schuldvordering niet eisen uitsluitend wegens de splitsing van zijn hypotheek of de verdeling van zijn kapitaal.

Art. 19.

§ 1. Wanneer de derde belanghebbenden, als gevolg van de nalatigheid van de overeenkomstig artikel 5 gedagvaarde partijen, niet vóór de vrederechter verschijnen vóór de uitspraak van het vonnis dat de voorlopige vergoeding bepaalt, zijn alleen die partijen tegenover hen aansprakelijk voor de vergoedingen die de laatstbedoelden mochten vorderen.
§ 2. De deskundige wordt ambtshalve ontslagen door de rechter, wanneer hij de plaatsbeschrijving niet heeft neergelegd op het ogenblik van de inbezitneming van het onroerend goed door de onteigenaar, overeenkomstig artikel 17, § 1, en een termijn van twintig dagen is verstreken sinds de verschijning, bedoeld in artikel 4.
Hij kan worden ontslagen op verzoek van de meest gerede partij, wanneer hij zijn expertiseverslag niet heeft neergelegd binnen de gestelde termijn.
Deze bepalingen zijn toepasselijk onverminderd de schadeloosstelling waartoe de deskundige tegenover de partijen gehouden mocht zijn.
Bij hetzelfde vonnis stelt de rechter een nieuwe deskundige aan om het expertiseverslag op te maken binnen de termijn gesteld in artikel 12. De deskundige hoort de partijen alvorens dat verslag neer te leggen.

Art. 20.

Alle zendingen, betekeningen, of oproepingen worden gedaan bij ter post aangetekende brief.
Indien de onteigende zijn woonplaats niet in het land heeft, worden alle dagvaardingen en betekeningen op geldige wijze overhandigd aan de burgemeester van de gemeente waar de onteigende goederen gelegen zijn. Deze doet ze met bekwame spoed aan de geadresseerden toekomen.

Art. 21.

<W 2000-04-06/38, art. 3, Inwerkingtreding : 01-06-2000> Indien in de loop van de procedure, de onteigeningsvergoeding bij rechterlijke uitspraak wordt verminderd en de onteigende dan ook wordt veroordeeld tot de terugbetaling van het bedrag dat hij te veel heeft ontvangen, is hij op dit bedrag de burgerlijke vruchten verschuldigd die hij heeft gewonnen of vermocht te winnen tot op datum van de veroordeling tot terugbetaling. Deze vruchten zijn steeds gelijk aan de interestvoet van de Deposito- en Consignatiekas voor de periode dat de gelden aldaar geconsigneerd bleven en, aan de interestvoet voor de basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank vanaf de afhaling ervan.
Voor de periode voorafgaand aan 1 januari 1999 bedragen de vruchten, voor de periode vanaf de afhaling van de Deposito- en Consignatiekas, 3 pct.

TITEL 1. – Algemene bepalingen

HOOFDSTUK 1. – Algemene bepalingen en definities

Artikel 1. Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.
Art. 2. In dit decreet wordt verstaan onder:
1° beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
a) een aangetekende brief;
b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
c) elke andere door de Vlaamse Regering toegelaten betekeningswijze waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
2° definitief onteigeningsbesluit: de akte van beslissing van de onteigenende instantie, waarmee ze aangeeft de bestuurlijke fase af te sluiten en de gerechtelijke fase aan te vangen, nadat zij daartoe, in voorkomend geval, voorafgaand een machtiging tot onteigening heeft ontvangen;
3° machtiging tot onteigening: de beslissing van de bevoegde overheid, waarbij ze op basis van een toetsing van zowel de interne als de externe wettigheid van de voorgenomen maatregel als van de voorwaarden, vermeld in artikel 3, aan de onteigenende instantie de toestemming geeft om het definitief onteigeningsbesluit te nemen;
4° onteigenende instantie: de tot onteigening bevoegde instantie die over een wettelijke of decretaal bepaalde rechtsgrond daartoe beschikt;
5° onteigening: de gedwongen overdracht van de eigendom of van een zakelijk recht op een onroerend goed, op de wijze en in de gevallen, vermeld in dit decreet;
6° verzoek tot zelfrealisatie: een schriftelijk document waarin een eigenaar of een houder van een zakelijk recht in geval van toepassing van artikel 4, ten aanzien van wie een voorlopig onteigeningsbesluit wordt genomen, aangeeft het onteigeningsdoel, dat vooropgesteld is door de onteigenende instantie en dat het algemeen belang beoogt, conform de voorwaarden van de projectnota zelf te willen en te kunnen realiseren;
7° voorlopig onteigeningsbesluit: de beslissing van de onteigenende instantie, waarmee ze aangeeft dat ze wil overgaan tot onteigening en de bestuurlijke fase start, op de wijze en in de gevallen, vermeld in dit decreet.

HOOFDSTUK 2. – De onteigeningsvoorwaarden

Art. 3. § 1. Onteigening is, overeenkomstig artikel 16 van de Grondwet, slechts mogelijk ten algemenen nutte. Indien zij ook een privaat belang dient, kan dat slechts in zoverre het algemeen nut primeert.
§ 2. Onteigening is, overeenkomstig artikel 16 van de Grondwet, slechts mogelijk indien daartoe een uitdrukkelijke wettelijke of decretale rechtsgrond is voorzien.
§ 3. Onteigening is, overeenkomstig artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, slechts mogelijk als dit noodzakelijk is. Deze onteigeningsnoodzaak heeft op cumulatieve wijze betrekking op de volgende drie elementen:
1° het doel van de onteigening;
2° de onteigening als middel;
3° het voorwerp van de onteigening.
§ 4. Onteigening is slechts mogelijk nadat daartoe de volgens dit decreet bepaalde procedures werden gevolgd.
§ 5. Onteigening is, overeenkomstig artikel 16 van de Grondwet, slechts mogelijk tegen een billijke en voorafgaandelijke schadeloosstelling.
Art. 4. Als op een onroerend goed een afzonderlijk zakelijk recht rust of wordt gevestigd, kan dat recht afzonderlijk worden onteigend.
Art. 5. Een aandeel in een onverdeelde eigendom of een ander zakelijk recht kan niet afzonderlijk worden onteigend, uitgezonderd de situatie waar de onteigening van dit aandeel ertoe strekt uiteindelijk het volledige eigendomsrecht of zakelijk recht te verwerven.

TITEL 2. – De bevoegdheid, de gevallen waarin tot onteigening kan worden overgegaan en de machtiging tot onteigening

HOOFDSTUK 1. – De instanties die bevoegd zijn om tot onteigening over te gaan

Art. 6. De volgende instanties zijn bevoegd om tot onteigening over te gaan:
1° de Vlaamse Regering, het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de gemeenten en de provincies;
2° elk verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, zoals bedoeld in het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003;
3° de volgende rechtspersonen:
a) de polderbesturen en wateringen, vermeld in de wet van 3 juni 1957 betreffende de polders en de wet van 5 juli 1956 betreffende de wateringen;
b) de ruilverkavelingscomités, vermeld in de wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet;
c) de nv Aquafin en de waterzuiveringsmaatschappijen, vermeld in de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging;
d) de ruilcomités, vermeld in de wet van 12 juli 1976 houdende bijzondere maatregelen inzake ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet bij de uitvoering van grote infrastructuurwerken;
e) de Maatschappij Linkerscheldeoever, vermeld in de wet van 19 juni 1978 betreffende het beheer van het Linkerscheldeoevergebied ter hoogte van Antwerpen en houdende maatregelen voor het beheer en de exploitatie voor de haven van Antwerpen;
f) de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening, vermeld in het decreet van 28 juni 1983 houdende oprichting van de instelling Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening;
g) de exploitanten van de waterwinning, zoals bedoeld in het decreet van 24 januari 1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer;
h) de Universiteit Antwerpen, vermeld in het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;
i) de sociale huisvestingsmaatschappijen, vermeld in het decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode;
j) de nv Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied, vermeld in het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van de naamloze vennootschap Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied;
k) het Gemeenschapsonderwijs, vermeld in het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs;
l) de exploitanten van een openbaar waterdistributienetwerk, vermeld in het decreet van 24 mei 2002 betreffende water bestemd voor menselijke aanwending;
m) de havenbedrijven, vermeld in het decreet van 2 maart 1999 houdende het beleid en het beheer van de zeehavens;
n) de NV Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel, vermeld in het decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM);
o) de NV LOM Oostende-Brugge, de NV LOM Kortrijk-Wevelgem en de NV LOM Antwerpen, vermeld in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het beheer en de uitbating van de regionale luchthavens Oostende-Brugge, Kortrijk-Wevelgem en Antwerpen;
p) de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie, vermeld in het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie;
q) de privaatrechtelijke netbeheerders, vermeld in het Energiedecreet van 8 mei 2009;
r) de Universiteit Hasselt, vermeld in het decreet van 20 juni 2008 houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg;
4° de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, de autonome gemeentebedrijven, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden tussen Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn;
5° de autonome provinciebedrijven en de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen.

HOOFDSTUK 2. – De gevallen waarin tot onteigening kan worden overgegaan

Art. 7. De Vlaamse Regering kan tot onteigening overgaan in de gevallen waarin ze oordeelt dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitwerking van de infrastructuur of het beleid met betrekking tot gemeenschaps- en gewestelijke aangelegenheden.
Het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie kan tot onteigening overgaan in de gevallen waarin ze oordeelt dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitwerking van de infrastructuur of het beleid met betrekking tot gemeenschapsaangelegenheden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.
De gemeenten en provincies kunnen tot onteigening overgaan in de gevallen waarin ze oordelen dat de onteigening noodzakelijk is voor de uitwerking van de infrastructuur of het beleid inzake respectievelijk de gemeentelijke en de provinciale aangelegenheden.
In de voormelde gevallen waar decretaal of wettelijk een specifieke rechtsgrond voor onteigening wordt bepaald, wordt op basis van die rechtsgrond tot onteigening overgegaan.
De instanties, vermeld in artikel 6, 2° tot en met 5°, kunnen slechts tot onteigening overgaan in die gevallen waar decretaal of wettelijk een specifieke rechtsgrond voor onteigening bepaald wordt.

HOOFDSTUK 3. – De machtiging tot onteigening

Art. 8. Het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, vermeld in artikel 6, 1°, en de instanties, vermeld in artikel 6, 2° en 3°, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn.
De instanties, vermeld in artikel 6, 4°, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn.
De instanties, vermeld in artikel 6, 5°, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de provincieraad van de provincie op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de manier waarop de machtiging aangevraagd en verleend wordt.
Art. 9. Voor de instanties die na de inwerkingtreding van dit decreet bevoegd verklaard worden om tot onteigening over te gaan, geldt de volgende machtigingsregeling:
1° instanties opgericht door de Vlaamse Regering kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd zijn;
2° instanties, opgericht door de gemeenteraad, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn;
3° instanties, opgericht door de provincieraad, kunnen pas een definitief onteigeningsbesluit nemen nadat ze daartoe door de provincieraad van de provincie op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, gemachtigd zijn.

TITEL 3. – Bestuurlijke fase

HOOFDSTUK 1. – Aanvang van de bestuurlijke fase

Art. 10. § 1. De onteigenende instantie maakt een voorlopig onteigeningsbesluit op dat, op straffe van nietigheid, de volgende elementen bevat:
1° de omschrijving van de te onteigenen onroerende goederen of de te onteigenen zakelijke rechten;
2° de vermelding van de onteigenende instantie;
3° de rechtsgrond voor de onteigening;
4° de omschrijving van het onteigeningsdoel van algemeen nut;
5° de omschrijving en de motivering van de onteigeningsnoodzaak.
§ 2. Het voorlopige onteigeningsbesluit, vermeld in paragraaf 1, bevat altijd, op straffe van nietigheid, de volgende bijlagen:
1° een onteigeningsplan conform artikel 11;
2° een projectnota conform artikel 12.
De onteigenende instantie kan bijkomende gegevens opnemen in het voorlopige onteigeningsbesluit en de bijlagen.
Art. 11. § 1. Het onteigeningsplan, vermeld in artikel 10, § 2, eerste lid, 1°, bevat de volgende elementen:
1° de omtrek van de te onteigenen onroerende goederen, afzonderlijk of samengevoegd;
2° de kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte en de aard van de percelen en de onroerende goederen;
3° de naam van de eigenaars volgens kadastrale of andere voor de onteigenende instantie beschikbare gegevens;
4° de onteigenende instantie per perceel en onroerend goed dat onteigend wordt.
§ 2. In geval met toepassing van artikel 4 een zakelijk recht afzonderlijk wordt onteigend, bevat het onteigeningsplan bijkomend de volgende elementen:
1° de oplijsting van de te onteigenen zakelijke rechten per perceel;
2° de kadastrale vermelding van de sectie en de nummers van de onroerende goederen waarop het zakelijk recht rust;
3° de naam van de houders van de zakelijke rechten, in zoverre gekend;
4° de onteigenende instantie per zakelijk recht dat onteigend wordt;
5° de intekening van de zakelijke rechten op het onteigeningsplan.
Art. 12. De projectnota, vermeld in artikel 10, § 2, eerste lid, 2°, bevat minstens de volgende elementen:
1° een projectplan, met een beschrijving van het project en van de daarbij te realiseren werken;
2° in voorkomend geval, de realisatietermijnen voor de uitvoering van de werken, voor zover ze bepaalbaar zijn;
3° in voorkomend geval, de realisatievoorwaarden voor de werken;
4° in voorkomend geval, de beheersmodaliteiten van het openbaar domein.
Art. 13. Indien nodig voor de opmaak van het onteigeningsplan en de projectnota, kan de onteigenende instantie een persoon aanwijzen die gemachtigd is om het goed waarvan de verwerving geheel of ten dele wordt beoogd, te betreden om alle nodige vaststellingen te verrichten en alle nodige onderzoeken uit te voeren. Deze vaststellingen en onderzoeken mogen de integriteit van het goed niet aantasten of enige andere schade hieraan veroorzaken en mogen niet de kenmerken hebben van een huiszoeking.
Behoudens de toestemming van de eigenaar hebben de aangewezen personen evenwel alleen toegang tot particuliere woningen en bedrijfslokalen tussen negen uur ’s morgens en negen uur ’s avonds en na een voorafgaande machtiging van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.
Art. 14. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de inhoud en de vorm van het voorlopige onteigeningsbesluit en de hierbij horende bijlagen.

HOOFDSTUK 2. – De onderhandelingsplicht

Art. 15. De onteigenende instantie onderneemt een aantoonbare poging via onderhandelingen om het te onteigenen onroerend goed of zakelijk recht minnelijk te verwerven.
Art. 16. De onteigenende instantie doet in het kader van de onderhandeling een schriftelijk aanbod aan wie zij wenst te onteigenen. Dit aanbod is objectief, gemotiveerd en gebaseerd op de gevoerde onderhandelingen als daartoe bereidheid is betoond. De onteigenende instantie brengt wie zij wenst te onteigenen per beveiligde zending op de hoogte van haar aanbod, minstens vier weken voor de betekening van de dagvaarding bij de vrederechter, zoals omschreven in artikel 46.
De Vlaamse Regering kan nadere modaliteiten bepalen over de vorm en de inhoud van de onderhandelingsplicht en over de vorm en de inhoud van het schriftelijk aanbod.

 HOOFDSTUK 3. – Het openbaar onderzoek

Art. 17. De onteigenende instantie organiseert na de opmaak van een voorlopig onteigeningsbesluit een openbaar onderzoek over de voorgenomen onteigening, dat wordt aangekondigd met vermelding van minstens de volgende elementen:
1° de plaats waar het te onteigenen onroerend goed of zakelijk recht gelegen is;
2° waar het voorlopige onteigeningsbesluit ter inzage ligt;
3° de begin- en einddatum van het openbaar onderzoek;
4° het adres waarop de standpunten, opmerkingen en bezwaren dienen toe te komen of kunnen worden afgegeven, conform artikel 21.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de aankondiging van het openbaar onderzoek.
Art. 18. Minstens zeven dagen voor de aanvang van het openbaar onderzoek brengt de onteigenende instantie de eigenaars van de onroerende goederen en, wanneer wordt onteigend met toepassing van artikel 4, de houders van zakelijke rechten waarop het voorlopige onteigeningsbesluit betrekking heeft, met een beveiligde zending op de hoogte van het openbaar onderzoek, met vermelding van de elementen, opgenomen in artikel 17.
Zodra de eigenaar van een te onteigenen onroerend goed of een houder van een met toepassing van artikel 4 te onteigenen zakelijk recht op de hoogte is gebracht, licht die de houders van een persoonlijk of zakelijk recht op de te onteigenen percelen of onroerende goederen in over het openbaar onderzoek.
Art. 19. Het openbaar onderzoek duurt dertig dagen.
Art. 20. Gedurende het openbaar onderzoek wordt het voorlopige onteigeningsbesluit, vermeld in artikel 10, ter inzage gelegd in het gemeentehuis van de gemeente waarin het onroerend goed, dat onteigend zal worden of waarop het te onteigenen zakelijk recht rust, gelegen is.
Alle documenten van het voorlopige onteigeningsbesluit zijn tijdens de duur van het openbaar onderzoek tevens beschikbaar op de website van de onteigenende instantie en van de gemeente waarin het onroerend goed of het daarop gevestigde zakelijk recht gelegen is.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de bekendmaking van het openbaar onderzoek.
Art. 21. § 1. De eigenaars van het te onteigenen onroerend goed of zakelijk recht en de houders van zakelijke rechten en van persoonlijke rechten op het te onteigenen goed of zakelijk recht kunnen uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek hun standpunten, opmerkingen en bezwaren over het ter inzage gelegde voorlopige onteigeningsbesluit indienen:
1° via een beveiligde zending bij de onteigenende instantie;
2° via een beveiligde zending aan de gemeente waarin het te onteigenen onroerend goed of zakelijk recht gelegen is. De gemeente bezorgt de standpunten, opmerkingen en bezwaren uiterlijk de vierde werkdag na het openbaar onderzoek aan de onteigenende instantie.
§ 2. De onteigenende instantie heeft het recht geen rekening te houden met standpunten, opmerkingen en bezwaren die de in paragraaf 1 vermelde belanghebbenden te laat hebben ingediend.
§ 3. Na het openbaar onderzoek maakt de onteigenende instantie een verslag op van de behandeling van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die geuit zijn tijdens het openbaar onderzoek. Dit verslag vormt mede het bewijs voor het vervullen van alle vereiste formaliteiten van het openbaar onderzoek.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de organisatie van het openbaar onderzoek.
Art. 22. Er kunnen alleen wijzigingen in het voorlopige onteigeningsbesluit aangebracht worden indien de wijzigingen gebaseerd zijn op of voortvloeien uit de tijdens het openbaar onderzoek geformuleerde standpunten, opmerkingen en bezwaren.
Wanneer er essentiële wijzigingen worden aangebracht of als niet voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in het eerste lid, en de onteigenende instantie beslist om wijzigingen in het voorlopige onteigeningsbesluit aan te brengen, wordt een nieuw openbaar onderzoek georganiseerd overeenkomstig de bepalingen, vermeld in dit hoofdstuk.
Art. 23. De onteigenende instantie draagt de kosten van het openbaar onderzoek.

HOOFDSTUK 4. – Zelfrealisatie

Art. 24. § 1. Een eigenaar van een onroerend goed of houder van een zakelijk recht met toepassing van artikel 4 dat opgenomen is in een voorlopig onteigeningsbesluit, kan voor dat onroerend goed tijdens het openbaar onderzoek een verzoek tot zelfrealisatie indienen bij de onteigenende instantie.
§ 2. De onteigenende instantie kan dit verzoek inwilligen als cumulatief aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1° de verzoeker is aantoonbaar in staat om de beoogde doelstelling van algemeen nut te realiseren;
2° de verzoeker is aantoonbaar bereid om de beoogde doelstelling van algemeen nut te realiseren;
3° de verzoeker is aantoonbaar bereid en in staat om de doelstelling van algemeen nut te realiseren en in voorkomend geval in stand te houden op de wijze en binnen de termijn die de onteigenende instantie in de projectnota, vermeld in artikel 12, desgevallend heeft bepaald.
§ 3. Het recht om een verzoek tot zelfrealisatie in te dienen impliceert niet het recht om zelf te realiseren. De overheid kan op een gemotiveerde wijze beslissen om niet in te gaan op het verzoek van de eigenaar tot zelfrealisatie na een toetsing van het verzoek aan de in paragraaf 2 opgesomde voorwaarden.
§ 4. Van het recht om een verzoek tot zelfrealisatie in te dienen worden uitgesloten alle weg-, spoorweg-, haven- en waterweginfrastructuur en de daarmee onlosmakelijk samenhangende ingrepen.
Art. 25. De eigenaar van een onroerend goed of de houder van een zakelijk recht in geval van toepassing van artikel 4 die tot zelfrealisatie wil overgaan, dient daartoe tijdens het openbaar onderzoek per beveiligde zending een verzoek in bij de onteigenende instantie.
De eigenaar van een onroerend goed of de houder van een zakelijk recht met toepassing van artikel 4 die conform het eerste lid heeft laten weten dat hij tot zelfrealisatie wil overgaan, beschikt, op straffe van verval, over een termijn van zeventig dagen na de einddatum van het openbaar onderzoek om een gestaafd verzoek tot zelfrealisatie in te dienen. De eigenaar van het onroerend goed of de houder van het met toepassing van artikel 4 te onteigenen zakelijk recht toont daarin aan dat hij voldoet aan de cumulatieve voorwaarden, vermeld in artikel 24.
Art. 26. Eens het verzoek ingewilligd, kunnen de onteigenende instantie en de verzoeker tot zelfrealisatie een zelfrealisatieconvenant afsluiten. In dit convenant gaat de verzoeker de verbintenis aan om het project zelf te realiseren conform de voorwaarden, vermeld in artikel 24, § 2, 3°, en waarborgt hij de effectieve uitvoering, realisatie en in voorkomend geval de instandhouding van het project met alle daarbij horende financiële of andere vormen van zekerheidsstellingen.
Art. 27. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de inhoud van het gestaafde verzoek tot zelfrealisatie en voor de modaliteiten waaraan voldaan dient te worden in het kader van de noodzakelijke zekerheidsstellingen.

HOOFDSTUK 5. – Het definitieve onteigeningsbesluit

Art. 28. § 1. Na afloop van het openbaar onderzoek stelt de onteigenende instantie binnen de termijn, vermeld in artikel 29, al dan niet een definitief onteigeningsbesluit vast dat, op straffe van nietigheid, de volgende elementen bevat:
1° de omschrijving van de te onteigenen onroerende goederen of de te onteigenen zakelijke rechten;
2° de vermelding van de onteigenende instantie;
3° de rechtsgrond voor de onteigening;
4° de omschrijving van het onteigeningsdoel van algemeen nut;
5° de omschrijving en de motivering van de onteigeningsnoodzaak.
§ 2. Het definitieve onteigeningsbesluit, vermeld in paragraaf 1, bevat altijd, op straffe van nietigheid, de volgende bijlagen:
1° een onteigeningsplan conform artikel 11;
2° een projectnota conform artikel 12;
3° het verslag van het openbaar onderzoek met de behandeling van de standpunten, opmerkingen en bezwaren die geuit zijn tijdens het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 21, § 3;
4° als dat van toepassing is, de behandeling van het gestaafde verzoek tot zelfrealisatie, vermeld in artikel 25, tweede lid;
5° als dat van toepassing is, de machtiging tot onteigening, vermeld in artikel 8 en artikel 9.
De onteigenende instantie kan bijkomende gegevens opnemen in het definitieve onteigeningsbesluit en de bijlagen.
§ 3. De machtiging, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, wordt voorafgaand aan het definitieve onteigeningsbesluit verleend door de bevoegde overheid.
Art. 29. Het definitieve onteigeningsbesluit wordt vastgesteld binnen een termijn van:
1° negentig dagen na de einddatum van het openbaar onderzoek als er geen verzoek tot zelfrealisatie conform artikel 25, eerste lid, is gedaan;
2° honderdzestig dagen na de einddatum van het openbaar onderzoek als er wel een verzoek tot zelfrealisatie conform artikel 25, eerste lid, is gedaan.
De onteigenende instantie kan afwijken van de termijnen van definitieve vaststelling, vermeld in het eerste lid, als ze oordeelt dat het met toepassing van artikel 15 noodzakelijk is.
Art. 30. De onteigenende instantie zendt binnen de vijftien werkdagen na de vaststelling een kopie van het definitieve onteigeningsbesluit en haar bijlagen per beveiligde zending aan de te onteigenen partijen. Een uittreksel van het definitieve onteigeningsbesluit wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de bekendmaking van het definitieve onteigeningsbesluit.

HOOFDSTUK 6. – Samenloop van de onteigeningsprocedure met ruimtelijkeplanningsprocedures

Art. 31. Een samenlopende procedure is een onteigeningsprocedure die gelijktijdig loopt met een van de volgende ruimtelijkeplanningsprocedures:
1° de procedure tot vaststelling van een ruimtelijk uitvoeringsplan conform de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, artikel 2.2.6 tot en met 2.2.8, artikel 2.2.9 tot en met 2.2.12 en artikel 2.2.14 tot en met 2.2.18;
2° de procedure tot vaststelling van een voorkeurs- of projectbesluit conform het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, artikel 13 tot en met 17 en artikel 22 tot en met 27;
3° de procedure tot vaststelling van een rooilijnplan, conform het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen, hoofdstuk 2, artikel 7, 8, 9 en 10.
Art. 32. Met toepassing van artikel 31 gelden alle bepalingen van dit decreet, behoudens de afwijkingen vermeld in artikel 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41 en 42.
Art. 33. In afwijking van artikel 17 wordt het openbaar onderzoek over de voorgenomen onteigening geïntegreerd in het openbaar onderzoek in het kader van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31.
Art. 34. De aankondiging van het openbaar onderzoek van een samenlopende procedure als vermeld in artikel 33, bestaat steeds uit twee delen:
1° deel 1: de gegevens, verplicht in het kader van het openbaar onderzoek van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31;
2° deel 2: de gegevens, verplicht in het kader van het openbaar onderzoek, vermeld in artikel 17.
Art. 35. In afwijking van artikel 18 brengt de instantie die het ruimtelijkeplanningsproces voert in de samenlopende procedure, de personen, vermeld in artikel 18, op de hoogte van de voorgenomen onteigening.
Art. 36. In afwijking van artikel 19, maar voor zover de duur van het openbaar onderzoek van de onteigeningsprocedure niet korter is dan in dat artikel vermeld, is de duur van dat onderzoek bij een samenlopende procedure dezelfde als de duur van het openbaar onderzoek in het kader van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31.
Art. 37. In afwijking van artikel 21, worden standpunten, opmerkingen en bezwaren bij het ter inzage gelegde voorlopige onteigeningsbesluit ingediend:
1° bij de instantie of instanties waarbij de opmerkingen tijdens het openbaar onderzoek in het kader van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31, worden ingediend;
2° uiterlijk de laatste dag van de termijn van het openbaar onderzoek;
3° op de wijze die geldt voor het indienen van standpunten, opmerkingen en bezwaren in de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31.
Na afsluiten van het openbaar onderzoek, bezorgt de instantie die het ruimtelijkeplanningsproces voert in de samenlopende procedure alle standpunten, opmerkingen en bezwaren die ingediend werden tijdens het openbaar onderzoek en betrekking hebben op de voorgenomen onteigening, samen met de vaststelling dat voldaan is aan de vereiste formaliteiten, uiterlijk de vierde werkdag na het openbaar onderzoek aan de onteigenende instantie.
Art. 38. In afwijking van artikel 29 wordt het definitieve onteigeningsbesluit pas vastgesteld nadat de plannen en besluiten die het voorwerp vormen van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31, definitief werden vastgesteld en dit binnen de dertig dagen.
Art. 39. In afwijking van artikel 23 worden de kosten van het openbaar onderzoek gedragen door de instantie die de kosten draagt van het openbaar onderzoek in het kader van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31.
Art. 40. Bij het bepalen van de nadere regels conform de artikelen 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, § 3, tweede lid, en 30, tweede lid, neemt de Vlaamse Regering de regels in acht, van toepassing op het openbaar onderzoek in het kader van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31.
Art. 41. Een onregelmatigheid die alleen betrekking heeft op een onteigeningsbesluit als vermeld in artikel 10 of 28, brengt de rechtsgeldigheid van het plan of besluit dat het voorwerp is van de ruimtelijkeplanningsprocedures, vermeld in artikel 31, niet in het gedrang.

HOOFDSTUK 7. – Het verval van het definitieve onteigeningsbesluit

Art. 42. § 1. Als binnen een termijn van vijf jaar na de datum van het definitieve onteigeningsbesluit de gerechtelijke onteigeningsprocedure niet is aangevangen, kan de eigenaar van een onroerend goed of de houder van een zakelijk recht in geval van toepassing van artikel 4 met een beveiligde zending de onteigenende instantie verzoeken van de onteigening van zijn goed of zakelijk recht af te zien.
De onteigenende instantie brengt deze verzoeker met een beveiligde zending op de hoogte van haar beslissing binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek. Als ze dat niet doet, vervalt het onteigeningsbesluit van rechtswege voor het deel dat betrekking heeft op de onroerende goederen of het zakelijk recht van diegene die het verzoek heeft ingediend.
Deze termijn vangt aan de dag na deze waarop het verzoek aan de onteigenende instantie werd betekend.
§ 2. Als de onteigenende instantie niet afziet van het voornemen om te onteigenen, vat ze binnen twee jaar na de beveiligde zending waarmee ze de verzoeker op de hoogte brengt van haar beslissing, de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan. Als ze dat niet doet, vervalt het onteigeningsbesluit van rechtswege voor het deel dat betrekking heeft op de onroerende goederen of het zakelijk recht van diegene die het verzoek heeft ingediend.
Deze termijn vangt aan de dag na deze waarop het antwoord van de onteigenende instantie aan de verzoeker werd betekend.

HOOFDSTUK 8. – Bevoegd bestuursrechtscollege

Art. 43. Het definitieve onteigeningsbesluit kan door de belanghebbenden bestreden worden bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, opgericht bij artikel 4.8.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, met toepassing van de regels die met betrekking tot de geschillenbeslechting door dat rechtscollege zijn bepaald bij of krachtens het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges.
Art. 44. Beroepen tegen de definitieve onteigeningsbesluiten worden ingesteld binnen een termijn van vijfenveertig dagen, die ingaat als volgt:
a) hetzij de dag na de kennisgeving van de vaststelling van het definitieve onteigeningsbesluit als de kennisgeving aan belanghebbenden wordt voorzien;
b) hetzij de dag na de bekendmaking van het definitieve onteigeningsbesluit in het Belgisch Staatsblad in alle andere gevallen.

TITEL 4. – De gerechtelijke fase

Art. 45. Titel 4 is enkel van toepassing in het Vlaamse Gewest.

HOOFDSTUK 1. – De aanhangigmaking van de zaak

Art. 46. § 1. De zaak wordt bij dagvaarding aanhangig gemaakt bij de vrederechter, met inachtname van een dagvaardingstermijn van vijftien dagen.
De onteigenende instantie dagvaardt:
1° de eigenaar van het te onteigenen onroerend goed;
2° de houder van een zakelijk recht indien onteigend wordt met toepassing van artikel 4.
§ 2. De onteigenende instantie brengt binnen acht dagen na de betekening van de dagvaarding elke houder van een zakelijk of persoonlijk recht die gekend is ten gevolge van het openbaar onderzoek, per beveiligde zending op de hoogte van de datum van de inleidingszitting.
§ 3. De dagvaarding bevat op straffe van nietigheid een afschrift van het definitieve onteigeningsbesluit, vermeld in artikel 28, § 1, en in voorkomend geval de bijlage vermeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 5°.
§ 4. De dagvaarding vermeldt op straffe van nietigheid:
1° het bedrag van het aanbod vermeld in artikel 16;
2° de identiteit van elke houder van een zakelijk of persoonlijk recht, bedoeld in paragraaf 2;
3° de inhoud van artikel 47.
§ 5. Uiterlijk de tiende dag voorafgaand aan de inleidingszitting legt de onteigenende instantie de bijlagen, vermeld in artikel 28, § 2, eerste lid, 1° tot en met 5°, neer ter griffie van het vredegerecht.
Art. 47. § 1. De eigenaar van het te onteigenen onroerend goed brengt binnen acht dagen nadat de dagvaarding aan hem werd betekend, per beveiligde zending de overige houders van een persoonlijk of zakelijk recht op het te onteigenen goed die niet in de dagvaarding zijn vermeld en voor zover dit persoonlijk of zakelijk recht door hem werd toegestaan, op de hoogte van de datum van de inleidingszitting.
De houder van het te onteigenen zakelijk recht in geval van toepassing van artikel 4 brengt binnen acht dagen nadat de dagvaarding aan hem werd betekend, per beveiligde zending de overige houders van een persoonlijk of zakelijk recht op het te onteigenen goed die niet in de dagvaarding zijn vermeld en voor zover dit persoonlijk of zakelijk recht door hem werd toegestaan, op de hoogte van de datum van de inleidingszitting.
§ 2. Wanneer de eigenaar van het te onteigenen onroerend goed of de houder van het zakelijk recht hiertoe in gebreke blijft, is hij alleen aansprakelijk tegenover die overige houders van een persoonlijk of zakelijk recht voor de vergoedingen die deze laatsten hadden kunnen vorderen.

HOOFDSTUK 2. – De behandeling van de zaak

Afdeling 1. – De wettigheid van de onteigening en de provisionele onteigeningsvergoeding
Onderafdeling 1. – Eerste aanleg
Art. 48. Op de inleidingszitting:
1° toont de onteigenende instantie aan dat zij de verplichtingen overeenkomstig artikel 46, § 2, heeft vervuld;
2° aanvaardt de vrederechter als tussenkomende partijen de houders van zakelijke of persoonlijke rechten die erom verzoeken, zonder verdere procedure en vertraging;
3° delen de gedaagde en in voorkomend geval de tussenkomende partijen mee of zij de wettigheid van de onteigening al dan niet betwisten;
4° deelt de gedaagde partij in voorkomend geval mee dat hij toepassing wenst te maken van artikel 74;
5° houden de verschijnende partijen een debat over de conclusiekalender;
6° houden de verschijnende partijen een debat over de identiteit en de opdracht van de deskundige die in voorkomend geval zou worden aangesteld;
7° kunnen de verschijnende partijen vragen dat een plaatsbezoek aan het onroerend goed wordt gehouden voorafgaand aan de beoordeling over de wettigheid.
Art. 49. § 1. Zowel de afwezigheid van een gedaagde partij op de inleidingszitting als de afwezigheid van een uitdrukkelijke verklaring van betwisting van de wettigheid vanwege een verschijnende partij, doen vermoeden dat de wettigheid van de onteigening door die partij niet betwist wordt.
§ 2. Binnen acht dagen na de inleidingszitting verleent de vrederechter een beschikking ter bepaling van de procedurekalender en in voorkomend geval het plaatsbezoek.
Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.
§ 3. Op de pleitzitting kan de rechter de derde belanghebbenden die er nog om zouden verzoeken, aanvaarden als tussenkomende partijen, zonder verdere procedure of vertraging.
Art. 50. § 1. De vrederechter doet binnen drie maanden na de inleidingszitting uitspraak over de wettigheid van de onteigening. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn.
Dit vonnis wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat het werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn, en aan de deskundige;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
§ 2. Wanneer de vrederechter oordeelt dat de onteigening wettig is:
1° stelt hij in dat vonnis de deskundige aan en omschrijft hij diens opdracht zowel met betrekking tot de opmaak van een plaatsbeschrijving als met betrekking tot de opmaak van een adviserend verslag over de definitieve vergoeding;
2° bepaalt hij in dat vonnis datum en uur voor de installatievergadering op de plaats van het onroerend goed in aanwezigheid van de partijen en de aangestelde deskundige.
De installatievergadering moet plaatsvinden binnen vijftien dagen volgend op het verstrijken van de beroepstermijn voorzien in artikel 54, § 2.
Ten laatste vijftien dagen na de kennisgeving van dit vonnis, maken de procespartijen hun stukken en alle informatie die zij nuttig achten over aan de deskundige.
In geval van beroep tegen het vonnis dat de onteigening als wettig beoordeelt, komt de daarin bepaalde installatievergadering te vervallen.
Art. 51. § 1. Op de installatievergadering:
1° kan de vrederechter aan de deskundige advies vragen over de geschiktheid van het bedrag van het aanbod, vermeld in artikel 16, als basis voor de bepaling van de provisionele vergoeding;
2° kan de vrederechter nadere instructies verlenen aan de deskundige, desgevallend na debat hieromtrent tussen de aanwezige partijen;
3° bepaalt de vrederechter de termijn binnen dewelke de deskundige zijn plaatsbeschrijving dient over te maken aan de rechter, de partijen en de raadslieden, met dien verstande dat deze termijn vijftien dagen vanaf de datum van de installatievergadering niet mag overschrijden;
4° bepaalt de vrederechter inzake het deskundigenonderzoek over de definitieve vergoeding de termijnen voor het overmaken van het voorverslag, de opmerkingen hierop door partijen en het definitief verslag, met dien verstande dat deze laatste termijn drie maanden vanaf de datum van de installatievergadering niet mag overschrijden.
De vrederechter kan beslissen dat de bovenvermelde installatieverrichtingen diezelfde dag worden verdergezet en afgerond op het vredegerecht.
§ 2. De vrederechter verleent binnen acht dagen na de installatievergadering een beschikking waarin hij de onder paragraaf 1, eerste lid, 3° en 4°, gemaakte afspraken bevestigt.
Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.
Art. 52. § 1. Binnen vijftien dagen na het overmaken van de plaatsbeschrijving, doet de vrederechter uitspraak over de provisionele vergoeding die toekomt aan de onteigende en desgevallend aan de tussenkomende partij alsook, indien gevraagd wordt om af te wijken van artikel 53, derde lid, over het moment van inbezitneming dat ten laatste zes maanden na het vonnis moet plaatsvinden. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn.
Dit vonnis wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat het werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
Tegen dit vonnis staat geen rechtsmiddel open.
§ 2. Het vonnis vermeld in paragraaf 1 heeft tot gevolg dat:
1° alle zakelijke en persoonlijke rechten tenietgaan, met dien verstande dat in het geval van een te onteigenen zakelijk recht met toepassing van artikel 4 enkel de zakelijke en persoonlijke rechten tenietgaan die binnen de perken van dit zakelijk recht werden toegestaan;
2° de eigendom van het onroerend goed of het zakelijk recht overgaat naar de onteigenende instantie. Geen enkele vordering, van welke aard ook, kan de eigendomsoverdracht verhinderen.
Art. 53. Uiterlijk vijftien dagen na de kennisgeving van het vonnis, vermeld in artikel 52, § 1, stort de onteigenende instantie het vastgestelde bedrag van de provisionele vergoeding in de Deposito- en Consignatiekas.
Bij gebreke aan storting binnen deze termijn, beginnen wettelijke interesten te lopen op het te storten bedrag.
Tenzij anders vermeld in het vonnis, neemt de onteigenende instantie bezit van het onroerend goed, in voorkomend geval binnen de perken van het zakelijk recht dat onteigend werd met toepassing van artikel 4, nadat ze aan alle partijen aan wie de vrederechter een provisionele vergoeding heeft toegekend, een afschrift heeft betekend van het bewijs van storting van de vergoeding in de Deposito- en Consignatiekas.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de consignatie en de deconsignatie van de provisionele vergoeding.
Onderafdeling 2. – Hoger beroep
Art. 54. § 1. Tegen het vonnis waarin de vrederechter met toepassing van artikel 50, § 1, uitspraak doet over de wettigheid van het definitieve onteigeningsbesluit, kan enkel in volgende gevallen hoger beroep worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg:
1° als de vrederechter de onteigening onwettig acht en weigert: door de onteigenende instantie;
2° als de vrederechter de onteigening wettig acht en toelaat: door elke partij die de wettigheid heeft betwist.
§ 2. Het hoger beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid ingesteld binnen de termijn bepaald in artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in artikel 50, § 1, tweede lid.
§ 3. Hoger beroep schorst de uitvoerbaarheid van het bestreden vonnis.
Art. 55. Op de inleidingszitting in graad van hoger beroep hoort de rechtbank de partijen met betrekking tot de procedurekalender voor de beroepsprocedure.
De rechtbank verleent binnen acht dagen na de inleidingszitting een beschikking ter bepaling van de procedurekalender, rekening houdend met de termijn bepaald in artikel 56, § 1, eerste lid.
Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.
Art. 56. § 1. De rechtbank doet uitspraak over de wettigheid van de onteigening binnen drie maanden volgend op de inleidingszitting. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn.
Dit vonnis wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat het werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
§ 2. Als de rechtbank oordeelt dat de onteigening wettig is, wijst ze de zaak binnen acht dagen te rekenen vanaf de dag dat het vonnis werd gewezen terug naar de vrederechter voor verdere behandeling.
Binnen acht dagen na ontvangst ter griffie van het vonnis in graad van hoger beroep en van het rechtsplegingsdossier, verleent de vrederechter een beschikking waarin hij datum en uur bepaalt voor de installatievergadering op de plaats van het onroerend goed in aanwezigheid van de partijen en de aangestelde deskundige, met dien verstande dat deze installatievergadering binnen de vijftien dagen moet plaatsvinden.
Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.
Na deze kennisgeving wordt er verder gehandeld zoals bepaald in de artikelen 51 tot en met 53.
Afdeling 2. – De definitieve onteigeningsvergoeding
Onderafdeling 1. – Eerste aanleg
Art. 57. Na het overmaken van het deskundig eindverslag houdende het advies over de definitieve vergoeding, kan de meest gerede partij de vrederechter door middel van gewoon schriftelijk verzoek om de instaatstelling verzoeken van de beoordeling van de definitieve onteigeningsvergoeding.
Dit verzoek wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de ontvangst van dit verzoek:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
Partijen beschikken over een termijn van acht dagen te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in vorig lid om hun opmerkingen met betrekking tot de te bepalen procedurekalender mede te delen.
Binnen acht dagen na deze termijn bepaalt de vrederechter bij beschikking de conclusiekalender en de pleitdatum, rekening houdend met de termijn bepaald in artikel 58, § 1.
Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.
Art. 58. § 1. De vrederechter doet uitspraak over de definitieve onteigeningsvergoeding binnen vijf maanden volgend op het verzoek tot instaatstelling. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn.
Dit vonnis wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat het werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
§ 2. Als de definitieve vergoeding minder bedraagt dan de provisionele vergoeding, wordt de onteigende veroordeeld tot terugbetaling van het te veel gestorte bedrag.
De onteigende is op dit bedrag de burgerlijke vruchten verschuldigd die hij heeft gewonnen of vermocht te winnen tot op datum van de veroordeling tot terugbetaling. Deze vruchten zijn steeds gelijk aan de interestvoet van de Deposito- en Consignatiekas voor de periode dat de gelden aldaar geconsigneerd bleven en, aan de interestvoet voor de basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank vanaf de afhaling ervan.
Als de definitieve vergoeding meer bedraagt dan het bedrag van de provisionele vergoeding, stort de onteigenende instantie binnen vijftien dagen na het verstrijken van de beroepstermijn, vermeld in artikel 59, § 2, het nog verschuldigde bedrag in de Deposito- en Consignatiekas.
Binnen vijftien dagen na die storting betekent de onteigenende instantie aan alle partijen een afschrift van het bewijs ervan.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de consignatie, de sanctie in geval van laattijdige consignatie, en de deconsignatie van de definitieve vergoeding.
Onderafdeling 2. – Hoger beroep
Art. 59. § 1. Tegen het vonnis waarin de vrederechter met toepassing van artikel 58, § 1, uitspraak doet over de definitieve onteigeningsvergoeding, kan hoger beroep worden ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg.
§ 2. Het hoger beroep wordt op straffe van onontvankelijkheid ingesteld binnen de termijn bepaald in artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek, te rekenen vanaf de kennisgeving bedoeld in artikel 58, § 1, tweede lid.
§ 3. Hoger beroep schorst de uitvoerbaarheid van het bestreden vonnis.
Art. 60. Op de inleidingszitting in graad van hoger beroep hoort de rechtbank de partijen met betrekking tot de procedurekalender voor de beroepsprocedure.
De rechtbank verleent binnen acht dagen na de inleidingszitting een beschikking ter bepaling van de procedurekalender, rekening houdend met de termijn bepaald in artikel 61, § 1, eerste lid.
Deze beschikking wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat deze werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.
Art. 61. § 1. De rechtbank doet uitspraak over de definitieve onteigeningsvergoeding binnen vijf maanden volgend op de inleidingszitting. Het vonnis wordt geacht op tegenspraak te zijn.
Dit vonnis wordt door de griffie ter kennis gebracht binnen vijf dagen te rekenen vanaf de dag dat het werd gewezen:
1° bij gerechtsbrief aan alle procespartijen, ongeacht of deze al dan niet op de inleidingszitting of navolgende zittingen verschenen zijn;
2° bij gewone brief aan de raadslieden.
§ 2. Als de definitieve vergoeding minder bedraagt dan de provisionele vergoeding, wordt de onteigende veroordeeld tot terugbetaling van het te veel gestorte bedrag.
De onteigende is op dit bedrag de burgerlijke vruchten verschuldigd die hij heeft gewonnen of vermocht te winnen tot op datum van de veroordeling tot terugbetaling. Deze vruchten zijn steeds gelijk aan de interestvoet van de Deposito- en Consignatiekas voor de periode dat de gelden aldaar geconsigneerd bleven en, aan de interestvoet voor de basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank vanaf de afhaling ervan.
Als de definitieve vergoeding meer bedraagt dan het bedrag van de provisionele vergoeding, stort de onteigenende instantie binnen vijftien dagen na de kennisgeving van het vonnis dat de definitieve vergoeding bepaalt, het nog verschuldigde bedrag in de Deposito- en Consignatiekas.
Binnen vijftien dagen na die storting betekent de onteigenende instantie aan alle partijen een afschrift van het bewijs ervan.

TITEL 5. – Doelneutraliteit en planologische neutraliteit

Art. 62. Bij het bepalen van de vergoeding voor het onteigende onroerend goed of zakelijk recht wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of waardevermindering die voortvloeit uit het doel van de onteigening zelf of uit de uitvoering van werken waarvoor de onteigening is toegestaan.
De onteigeningen die achtereenvolgens plaatsvinden voor hetzelfde doel, worden als één geheel beschouwd bij de schatting van de waarde van de onteigende onroerende goederen.
Bij het bepalen van de vergoeding voor het onteigende onroerend goed wordt geen rekening gehouden met de waardevermeerdering die het goed heeft verkregen door onwettig uitgevoerde werken, handelingen of veranderingen.
Art. 63. § 1. Als wordt onteigend ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, plan van aanleg, voorkeursbesluit of projectbesluit, wordt bij het bepalen van de waarde van het onteigende onroerend goed of zakelijk recht geen rekening gehouden met de waardevermeerdering of de waardevermindering die voortvloeit uit de voorschriften van dat ruimtelijk uitvoeringsplan, plan van aanleg, voorkeursbesluit of projectbesluit, ongeacht wie de onteigenende overheid is.
De onteigeningen die achtereenvolgens plaatsvinden ter verwezenlijking van een ruimtelijk uitvoeringsplan, voorkeursbesluit of projectbesluit, met inbegrip van een herzien ruimtelijk uitvoeringsplan, voorkeursbesluit of projectbesluit, of een plan van aanleg, worden voor de waardebepaling van de te onteigenen onroerende goederen of zakelijke rechten geacht een geheel te vormen op de datum van het eerste onteigeningsbesluit.
§ 2. Paragraaf 1 is alleen van toepassing als het ruimtelijk uitvoeringsplan of plan van aanleg, voorkeursbesluit of projectbesluit niet meer dan vijf jaar voor het nemen van het definitief onteigeningsbesluit definitief is vastgesteld.

TITEL 6. – Bodemsanering

Art. 64. Bij een onteigening waarbij de onteigenende instantie op het ogenblik van de onteigening van rechtswege saneringsplichtig wordt als vermeld in artikel 119, tweede lid, van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, wordt bij het bepalen van de onteigeningsvergoeding rekening gehouden met de geraamde kosten van het beschrijvend bodemonderzoek of de bodemsanering. Dit is niet het geval als de saneringsplicht vóór de onteigening rust op of gevestigd is op de exploitant of op de gebruiker op de te onteigenen grond. In dat geval kan de onteigenende instantie de kosten van het beschrijvend bodemonderzoek of de bodemsanering verhalen op de aansprakelijke, overeenkomstig artikel 16 tot en met 18 of artikel 25 van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006.

TITEL 7. – Wederoverdracht en afdwingbare overname van het restant

HOOFDSTUK 1. – Wederoverdracht

Art. 65. § 1. Het recht van wederoverdracht ontstaat als binnen een termijn van vijf jaar geen aanvang wordt gemaakt met de realisatie van het onteigeningsdoel. In dit geval biedt de onteigenende instantie de onteigende partij of haar rechthebbenden de onroerende goederen of het onteigende zakelijk recht opnieuw aan conform artikel 67, tenzij de vertraging te wijten is aan buitengewone omstandigheden, buiten haar wil.
§ 2. De termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, vangt aan op de dag nadat het laatste perceel of onroerend goed dat nodig is om het project te realiseren, definitief in bezit is genomen.
Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing indien zakelijke rechten met toepassing van artikel 4 worden onteigend.
§ 3. Als het definitieve onteigeningsbesluit uitdrukkelijk melding maakt van de fasen of termijnen van het te realiseren project, wordt de termijn van vijf jaar, vermeld in paragraaf 1, gerekend per fase of vanaf de relevante termijn die aangegeven is in het definitieve onteigeningsbesluit.
Voor de tweede fase of termijn en de volgende fasen of termijnen van het te realiseren project wordt de termijn van vijf jaar gerekend vanaf het aanvangspunt van de fase of de termijn van het project in kwestie.
Art. 66. Het recht van wederoverdracht is van toepassing op:
1° de onroerende goederen of de zakelijke rechten daarop die gerechtelijk zijn onteigend;
2° de onroerende goederen die minnelijk zijn aangekocht ten algemenen nutte;
3° de zakelijke rechten die ten algemenen nutte minnelijk werden verworven;
4° de gronden en gebouwen die zijn aangekocht op grond van de afdwingbare overname conform artikel 74 tot en met 78.
De in het eerste lid van dit artikel, 2°, 3° en 4°, bedoelde gevallen worden voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een onteigening wat betreft de rechtstreekse betrokkenen.
Art. 67. De onteigenende instantie stelt na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 65, § 1, de onteigende of de rechthebbende op de hoogte van de mogelijkheid om het onroerend goed of het zakelijk recht hierop, indien werd onteigend met toepassing van artikel 4, opnieuw te verwerven.
Art. 68. Binnen drie maanden na de kennisgeving zijn de onteigende of de rechthebbenden die hun rechten opnieuw willen verwerven, op straffe van vervallenverklaring, ertoe gehouden dat uitdrukkelijk en met een beveiligde zending te verklaren aan de onteigenende instantie.
Art. 69. Als de onteigenende instantie nalaat om de onteigende of de rechthebbenden daarvan op de hoogte te brengen, kunnen de onteigende of zijn rechthebbenden in rechte de teruggave van die onroerende goederen vragen bij de vrederechter.
Art. 70. Het recht van wederoverdracht wordt op ondeelbare wijze uitgeoefend door de onteigende of zijn rechthebbenden.
Art. 71. Als de onteigenende instantie niet alle eigenaars of, indien onteigend werd met toepassing van artikel 4, de desbetreffende houder van het zakelijk recht, of rechthebbenden kan opsporen, is ze er niet toe gehouden het onroerend goed opnieuw over te dragen. Die onmogelijkheid wordt vastgesteld door de vrederechter.
De onteigenende instantie dagvaardt in dit geval de door haar gekende voormalige eigenaars of houders van de in toepassing van artikel 4 onteigende zakelijke rechten of hun rechthebbenden voor de vrederechter.
Indien de vrederechter de onmogelijkheid om alle eigenaars of houders van zakelijke rechten op te sporen vaststelt, bepaalt hij eveneens dat de desbetreffende onteigende goederen of zakelijke rechten niet opnieuw kunnen worden overgedragen.
Art. 72. De prijs van de weder over te dragen onroerende goederen of zakelijke rechten wordt vastgesteld door de vrederechter, tenzij de voormalige eigenaar of houder van het onteigende zakelijke recht verkiest het bedrag van de vergoeding die hij ontvangen heeft terug te geven. De gerechtelijke vaststelling van de prijs kan in geen geval het bedrag van de schadevergoeding overschrijden.
De kosten, verbonden aan de uitoefening van het recht van wederoverdracht, worden ten laste gelegd aan diegene tegen wie het recht van wederoverdracht met gunstig gevolg wordt uitgeoefend.
Kosten voor uitgevoerde werken, die niet van die aard zijn het recht van wederoverdracht uit te sluiten, kunnen niet ten laste worden gelegd aan de onteigende.
In geval van betwisting over de prijs van de weder over te dragen goederen, doet de vrederechter hierover uitspraak.
Art. 73. Als de onteigenende instantie geen eigenaar meer is van het onteigende onroerend goed of, als een zakelijk recht werd verworven met toepassing van artikel 4, de onteigenende instantie geen houder meer is van het desbetreffende zakelijk recht, kan de onteigende of de rechthebbende dat goed of recht terugvorderen van een derde aan wie het is overgedragen met miskenning van het recht van wederoverdracht.
Het recht om de wederoverdracht in natura conform het eerste lid te vorderen, vervalt van rechtswege indien het niet wordt uitgeoefend binnen vijf jaar na het ontstaan ervan.
Als de terugvordering, vermeld in het eerste lid, niet mogelijk is, hebben de onteigende of zijn rechthebbenden in voorkomend geval recht op een schadeloosstelling van de onteigenende instantie.

HOOFDSTUK 2. – Afdwingbare overname van het restant

Art. 74. § 1. De eigenaars van een grond waarvan maar een gedeelte wordt onteigend, kunnen van de onteigenende instantie de overname van de grond in zijn geheel eisen, op voorwaarde dat de niet-onteigende grond door de onteigeningen geen reële waarde meer heeft voor de eigenaar.
Deze bepaling kan eveneens toepassing vinden, nadat toepassing werd gemaakt van paragraaf 2 van dit artikel.
§ 2. Eigenaars van constructies waarvan maar een gedeelte wordt onteigend, kunnen van de onteigenende instantie de overname van het niet-onteigende gedeelte van de constructie eisen, op voorwaarde dat de onteigening:
1° de afbraak van een gedeelte noodzakelijk maakt;
2° de instandhouding van het niet-onteigende gedeelte in het gedrang brengt.
Art. 75. § 1. Als de partijen niet tot een overeenstemming komen over de afdwingbare overname, vermeld in artikel 74, kan de onteigende een vordering instellen bij de vrederechter. Deze tegenvordering wordt ten laatste ingesteld op de inleidingszitting, overeenkomstig artikel 48.
De rechter dient zich vervolgens in hetzelfde vonnis uit te spreken over zowel de wettigheid van de onteigening als over de toepassing van artikel 74.
Nadat de vrederechter heeft geoordeeld over het recht op afdwingbare overname, wordt de gerechtelijke fase gevolgd met het oog op de vaststelling van zowel de onteigeningsvergoeding als voor de koopprijs van de afdwingbare overname van het restant.
§ 2. Indien het tot openbaar nut bestemde onroerend goed minnelijk werd verworven, beschikt de oorspronkelijke eigenaar over een zelfstandige vordering om de overname van het restant te eisen.
Die vordering wordt aanhangig gemaakt bij de vrederechter uiterlijk één jaar nadat de authentieke akte is verleden waarbij het tot openbaar nut bestemde goed werd verworven.
Art. 76. De afdwingbare overname wordt gerealiseerd op grond van een koopovereenkomst.
Art. 77. Als conform artikel 65 tot en met 73 een wederoverdracht plaatsvindt, is de eigenaar verplicht om ook de gedwongen overgenomen onroerende goederen opnieuw mee aan te kopen.
Art. 78. De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen over de afdwingbare overname van het restant.

TITEL 8. – Wijzigingsbepalingen

HOOFDSTUK 1. – Wijzigingen van de wet van 16 september 1807 betreffende het droogleggen van moerassen

Art. 79. Artikel 51 van de wet van 16 september 1807 betreffende het droogleggen van moerassen wordt opgeheven.

HOOFDSTUK 2. – Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek van 10 oktober 1967

Art. 80. In artikel 569 van het Gerechtelijk Wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 29 juni 2014, wordt punt 10° opgeheven.
Art. 81. In artikel 595 van hetzelfde wetboek wordt de zinsnede “de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid inzake onteigening ten algemenen nutte” vervangen door de zinsnede “het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017”.
Art. 82. Aan artikel 629 van hetzelfde wetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 30 juli 2013, wordt een punt 8° toegevoegd, dat luidt als volgt:
“8° vorderingen ingesteld op grond van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.”.

HOOFDSTUK 3. – Wijzigingen van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen

Art. 83. In artikel 10, § 2, van de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen, gewijzigd bij de wet van 22 juli 1970 en het decreet van 28 februari 2014, worden de woorden “met inachtneming van de wettelijke bepalingen betreffende de onteigening ten openbare nutte” vervangen door de zinsnede “conform de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017”.

HOOFDSTUK 4. – Wijzigingen van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten

Art. 84. In artikel 50 van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, gewijzigd bij het decreet van 5 juli 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt de zinsnede “of van een lokale overheid die onteigeningsbevoegdheid bezit,” opgeheven;
2° aan paragraaf 1 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Een lokale overheid die onteigeningsbevoegdheid bezit, kan bedrijfsruimten die in de inventaris zijn geregistreerd, voor het algemeen nut onteigenen.”;
3° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
” § 2. De onteigening wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.”.

HOOFDSTUK 5. – Wijzigingen van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen

Art. 85. In artikel 22 van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, vervangen bij het decreet van 4 april 2003, worden de woorden “overeenkomstig de wetgeving betreffende de onteigeningen ten algemenen nutte” vervangen door de zinsnede “conform het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017”.

HOOFDSTUK 6. – Wijzigingen van het decreet van 20 juni 2008 houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg zoals gewijzigd bij het decreet van 1 september 2015

Art. 86. In artikel 12, 9°, van het decreet van 20 juni 2008 houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg zoals gewijzigd bij het decreet van 1 september 2015, worden de woorden “overeenkomstig de wetgeving betreffende de onteigeningen ten algemene nutte” vervangen door de zinsnede “conform het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017”.

HOOFDSTUK 7. – Wijzigingen van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996

Art. 87. In artikel 40 van het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996, laatst gewijzigd bij het decreet van 19 december 2014, wordt paragraaf 4 vervangen door wat volgt:
” § 4. Wanneer een woning en/of gebouw gedurende meer dan vier periodes van twaalf maanden opgenomen blijft op de inventaris, kan de Vlaamse Regering machtiging verlenen tot onteigening voor het algemeen nut ten behoeve van het Vlaamse Gewest en een sociale woonorganisatie. Ook het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn en de gemeente kunnen hiervoor onteigenen ten algemenen nutte.”.

HOOFDSTUK 8. – Wijzigingen van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen

Art. 88. In artikel 7 van het decreet van 16 april 1996 betreffende de waterkeringen, gewijzigd bij het decreet van 21 april 2006, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
“De onteigeningen worden uitgevoerd conform de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.”.

HOOFDSTUK 9. – Wijzigingen van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van de naamloze vennootschap Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied

Art. 89. In artikel 5, § 3, van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van de naamloze vennootschap Mijnschade en Bemaling Limburgs Mijngebied, gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009, wordt tussen het woord “onteigening” en de woorden “en de onderaanneming” de zinsnede “, na machtiging door de Vlaamse Regering,” ingevoegd.

HOOFDSTUK 10. – Wijzigingen van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking

Art. 90. Artikel 24 van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking wordt opgeheven.
Art. 91. In artikel 62, derde lid, van hetzelfde decreet worden de woorden “door de Vlaamse regering” vervangen door de zinsnede “door de gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt,”.

HOOFDSTUK 11. – Wijzigingen van het decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM)

Art. 92. In artikel 7, § 4, van het decreet van 13 december 2002 houdende de oprichting van de naamloze vennootschap van publiek recht Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM) wordt de zin “De onteigeningen gebeuren overeenkomstig de spoedprocedure bepaald in artikel 5 van de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte.” vervangen door de zin “De onteigeningen worden uitgevoerd conform de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.”.

HOOFDSTUK 12. – Wijzigingen van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen

Art. 93. In artikel 9, § 10, van het decreet van 4 april 2003 houdende bepalingen tot de oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
“De onteigeningen worden uitgevoerd conform de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.”.

HOOFDSTUK 13. – Wijzigingen van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid

Art. 94. In artikel 11 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid worden de woorden “door de Vlaamse regering hiertoe worden gemachtigd” vervangen door de woorden “tot een onteigening overgaan”.

HOOFDSTUK 14. – Wijzigingen van het decreet van 2 april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Scheepvaart

Art. 95. In artikel 9 van het decreet van 2 april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Scheepvaart worden de woorden “overeenkomstig de reglementering betreffende de onteigening ten algemenen nutte” vervangen door de zinsnede “conform het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017”.

HOOFDSTUK 15. – Wijzigingen van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid “Sport Vlaanderen”

Art. 96. In artikel 5, § 1, vierde lid, van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid “Sport Vlaanderen”, vervangen bij het decreet van 4 december 2015, wordt punt 2° opgeheven.

HOOFDSTUK 16. – Wijzigingen van het decreet van 7 mei 2004 houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM)

Art. 97. In artikel 6, § 1, tweede lid, van het decreet van 7 mei 2004 houdende vaststelling van het kader tot oprichting van de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM) worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1° worden de woorden “met voorafgaande machtiging van de Vlaamse Regering” vervangen door de woorden “na machtiging door de provincieraad van de provincie op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt”;
2° in punt 2° worden de woorden “met voorafgaande machtiging van de Vlaamse Regering” vervangen door de woorden “na machtiging door de provincieraad van de provincie op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt”.

HOOFDSTUK 17. – Wijzigingen van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005

Art. 98. In artikel 242, § 2, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005 worden de woorden “Vlaamse Regering” vervangen door de zinsnede “gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt,”.

HOOFDSTUK 18. – Wijzigingen van het Provinciedecreet van 9 december 2005

Art. 99. In artikel 235, § 2, van het Provinciedecreet van 9 december 2005 worden de woorden “door de Vlaamse Regering gemachtigd worden om” vervangen door de zinsnede “, op voorwaarde dat het daarvoor de machtiging krijgt van de provincieraad van de provincie op het grondgebied waarvan het voorwerp van de onteigening zich bevindt,”.

HOOFDSTUK 19. – Wijzigingen van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006

Art. 100. In artikel 119 van het Bodemdecreet van 27 oktober 2006, gewijzigd bij het decreet van 28 maart 2014, wordt het vierde lid opgeheven.
Art. 101. Artikel 170 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 12 december 2008, wordt vervangen door wat volgt:
“Art. 170. Om redenen van bodembescherming kunnen het Vlaamse Gewest, de provincies en de gemeenten onroerende goederen verwerven door onteigening voor het algemeen nut.”.

HOOFDSTUK 20. – Wijzigingen van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten

Art. 102. In artikel 17, § 2, van het decreet van 30 maart 2007 betreffende de Brownfieldconvenanten, gewijzigd bij het decreet van 18 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste en het tweede lid worden opgeheven;
2° in het bestaande derde lid, dat het eerste lid wordt, wordt tussen het woord “Het” en het woord “onteigeningsbesluit” het woord “definitieve” ingevoegd.

HOOFDSTUK 21. – Wijzigingen van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

Art. 103. In artikel 194 van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt het eerste lid opgeheven.

HOOFDSTUK 22. – Wijzigingen van het Energiedecreet van 8 mei 2009

Art. 104. In artikel 4.1.26, § 1, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, ingevoegd bij het decreet van 16 maart 2012, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
“De onteigeningen, vermeld in het eerste lid, worden uitgevoerd conform de bepalingen van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.”.

HOOFDSTUK 23. – Wijzigingen van het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen

Art. 105. Artikel 11, tweede lid, van het decreet van 8 mei 2009 houdende vaststelling en realisatie van de rooilijnen, gewijzigd bij het decreet van 23 maart 2012, wordt opgeheven.
Art. 106. Artikel 12, 13 en 14 van hetzelfde decreet worden opgeheven.
Art. 107. In artikel 15 van hetzelfde decreet wordt de zinsnede “artikel 14” vervangen door de zinsnede “artikel 42 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017”.

HOOFDSTUK 24. – Wijzigingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009

Art. 108. In artikel 2.4.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art. 109. In artikel 2.4.4 van dezelfde codex, gewijzigd bij het decreet van 11 mei 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt opgeheven;
2° in paragraaf 2 worden het eerste en het tweede lid opgeheven;
3° in paragraaf 2 worden in het derde lid, dat het eerste lid wordt, de woorden “en is onderworpen aan de procedureregels voor onteigeningen ten algemenen nutte inzake gewestelijke aangelegenheden” opgeheven;
4° in paragraaf 2 worden het vierde en het vijfde lid opgeheven.
Art. 110. Artikel 2.4.6 tot en met 2.4.8 van dezelfde codex worden opgeheven.
Art. 111. In artikel 2.6.6, eerste lid, van dezelfde codex wordt de zinsnede “artikel 2.4.6, § 1, eerste lid,” vervangen door de zinsnede “artikel 74 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017”.

HOOFDSTUK 25. – Wijzigingen van het decreet van 13 juli 2012 ruimtelijke economie

Art. 112. Artikel 16 van het decreet van 13 juli 2012 ruimtelijke economie wordt vervangen door wat volgt:
“Art. 16. De provincies en de gemeenten kunnen tot onteigening overgaan voor de (her)aanleg van bedrijventerreinen, alsook van de toegangswegen en de bijkomende infrastructuur voor die bedrijventerreinen. De Vlaamse Regering kan met hetzelfde doel de Vlaamse openbare instellingen en andere publiekrechtelijke rechtspersonen die daarvoor door haar worden aangewezen, geval per geval machtigen tot onteigening. De gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, kan hiertoe ook de verenigingen van gemeenten en de autonome gemeentebedrijven, geval per geval machtigen.”.
Art. 113. In artikel 17 van hetzelfde decreet wordt de zin “Het onteigeningsplan bevat de identiteit van de onteigenende instantie voor elk te onteigenen perceel, de omtrek van de te onteigenen goederen met kadastrale vermelding van de sectie, de nummers, de grootte, de aard van de percelen en de namen van de eigenaars volgens het kadaster en op basis van het kadasterplan.” vervangen door de zin “Het onteigeningsplan wordt opgemaakt conform artikel 11 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.”.
Art. 114. Artikel 18 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt:
“Art. 18. Er wordt een openbaar onderzoek georganiseerd conform de bepalingen van titel 3, hoofdstuk 3, van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.”.
Art. 115. In artikel 26 van hetzelfde decreet wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
“2° de onteigenende instantie die op basis van dit decreet voor de aanleg of heraanleg van een bedrijventerrein, de toegangswegen naar of bijkomende infrastructuur voor dat bedrijventerrein tot onteigening is overgegaan voor de gronden waarop de onteigening betrekking heeft;”.

HOOFDSTUK 26. – Wijzigingen van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013

Art. 116. Artikel 6.4.10 van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 wordt vervangen door wat volgt:
“Art. 6.4.10. De Vlaamse Regering en de gemeente op het grondgebied waarvan het beschermd goed ligt, kunnen om redenen van algemeen nut overgaan tot onteigening van een beschermd goed als dat dreigt te vervallen, te worden beschadigd of te worden vernield.
Een autonoom gemeentebedrijf kan door de gemeenteraad van de gemeente op wiens grondgebied het voorwerp van de onteigening zich bevindt, hiertoe gemachtigd worden.”.

HOOFDSTUK 27. – Wijzigingen van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013

Art. 117. In artikel IV.5 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid wordt de zinsnede “de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging inzake onteigening ten algemene nutte” vervangen door de zinsnede “het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017”;
2° het derde tot en met het tiende lid worden opgeheven.

HOOFDSTUK 28. – Wijzigingen van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges

Art. 118. In artikel 11, eerste lid, van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges wordt tussen de zinsnede “in kamers,” en de woorden “de toewijzing” de zinsnede “waaronder de specialiteit,” ingevoegd.
Art. 119. In artikel 12 van hetzelfde decreet worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
“Het rechtscollege, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, b), heeft een kamer die uitsluitend bevoegd is voor beroepen tegen definitieve onteigeningsbesluiten.”;
2° aan het bestaande derde lid, dat het vierde lid wordt, wordt volgende zin toegevoegd:
“Hij houdt daarbij rekening met de kennis van de bestuursrechters, overeenkomstig de kennisdomeinen bepaald in artikel 49, § 1, tweede lid, en wijst aan een gespecialiseerde kamer enkel een bestuursrechter toe voor zover deze over voldoende kennis beschikt in de materies waarin deze kamer gespecialiseerd is.”.
Art. 120. In artikel 49, § 1, van hetzelfde decreet wordt een punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:
“4° een grondige kennis hebben van het Vlaams onteigeningsrecht.”.

HOOFDSTUK 29. – Wijzigingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten

Art. 121. In artikel 31 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid opgeheven;
2° paragraaf 2 tot en met paragraaf 5 worden opgeheven.

TITEL 9. – Slotbepalingen

Art. 122. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° de wet van 17 april 1835 op de onteigening ten algemene nutte, gewijzigd bij de wet van 6 april 2000;
2° de wet van 27 mei 1870 houdende vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten inzake onteigening ten algemenen nutte;
3° de wet van 10 mei 1926 tot instelling van een rechtspleging bij dringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte;
4° de wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake onteigening ten algemenen nutte, gewijzigd bij de wet van 6 april 2000;
5° het decreet van 13 april 1988 tot bepaling van de gevallen en de modaliteiten waarbij de Vlaamse Regering kan overgaan tot onteigeningen ten algemenen nutte inzake de culturele, persoonsgebonden en onderwijsaangelegenheden;
6° het decreet van 13 april 1988 tot bepaling van de gevallen en de modaliteiten waarbij de Vlaamse Regering kan overgaan tot onteigeningen ten algemenen nutte inzake de gewestelijke aangelegenheden.
Art. 123. Dit decreet wordt aangehaald als: het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.
Art. 124. Titel 3 van dit decreet is niet van toepassing op lopende administratieve procedures die onderworpen blijven aan de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit decreet.
Voor de onteigeningen waarvan de administratieve fase heeft plaatsgevonden met toepassing van de regels zoals deze bestonden voor de inwerkingtreding van dit decreet, legt de onteigende instantie in afwijking van artikel 46, § 5, uiterlijk de tiende dag voorafgaand aan de inleidingszitting ter griffie van het vredegerecht het administratief dossier neer zoals die overeenkomstig deze regels diende te zijn samengesteld.
TITEL 4 van dit decreet is niet van toepassing op lopende gerechtelijke procedures die onderworpen blijven aan de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van dit decreet.
Art. 125. Dit decreet treedt in werking op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum.

HOOFDSTUK 1. – Beveiligde zending

Artikel 1. Ter uitvoering van artikel 2, 1°, c), van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017, zijn naast de betekeningswijzen, vermeld in artikel 2, 1°, a) en b), van het voormelde decreet, de volgende betekeningswijzen toegelaten als beveiligde zending:
1° een elektronisch aangetekende zending;
2° een digitale notificatie via het digitaal uitwisselingsplatform voor onteigeningen, vermeld in artikel 21 van dit besluit.
De betekeningswijzen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, moeten de identiteit van de verzender, de identiteit van de ontvanger, de authenticiteit van de inhoud en de datum van de verzending kunnen verzekeren.

HOOFDSTUK 2. – Machtiging tot onteigening

Art. 2. Het verzoek tot machtiging overeenkomstig artikel 8 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 bevat de volgende documenten:
1° het voorlopig onteigeningsbesluit, vermeld in artikel 10 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017;
2° het verslag, vermeld in artikel 21, § 3, van het voormelde decreet;
3° de bewijzen van onderhandeling of van de poging tot onderhandeling;
4° als dat van toepassing is, de behandeling van het gestaafde verzoek tot zelfrealisatie, vermeld in artikel 25, tweede lid, van het voormelde decreet, en ingediend conform artikel 24, § 1, van het voormelde decreet;
5° de bevestiging van een kredietreservatie, waaruit blijkt dat er voldoende middelen vastgelegd zijn op de begroting om de aankopen en het onteigeningsdoel te realiseren;
6° het bodemattest voor de te onteigenen percelen;
7° een uittreksel uit het plannen- en vergunningenregister of, als die niet beschikbaar zijn, vergelijkbare vastgoedinformatie van de te onteigenen percelen;
8° in voorkomend geval, een desaffectatiebeslissing van een te onteigenen overheid;
9° in geval van een samenloop van de onteigeningsprocedure met een ruimtelijkeplanningsprocedure, de definitieve plannen en besluiten van die procedure.
Deze documenten vormen samen het aanvraagdossier.

Art. 3. De onteigenende instantie bezorgt het aanvraagdossier uiterlijk 45 dagen vóór het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 29 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017, aan de machtigende instantie.
In geval van een samenlopende procedure bezorgt de onteigenende instantie het aanvraagdossier aan de machtigende instantie uiterlijk vijf dagen na de definitieve vaststelling van de plannen en besluiten die het voorwerp vormen van de ruimtelijke planningsprocedures, vermeld in artikel 31 van het voormelde decreet.

Art. 4. De machtigende instantie beoordeelt de aanvraag en neemt een beslissing binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het volledige aanvraagdossier.
In geval van een samenlopende procedure, zoals vervat in de artikelen 31 tot en met 41 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017, beslist de machtigende instantie binnen een termijn van vijftien dagen na ontvangst van het volledige aanvraagdossier.

Art. 5. De machtigende instantie bezorgt de beslissing, vermeld in artikel 4, met een beveiligde zending aan de aanvrager binnen een termijn van vijf dagen na het nemen van die beslissing.

HOOFDSTUK 3. – Onderhandelingsplicht, schriftelijk aanbod en vergoeding

Afdeling 1. – Onderhandelingsplicht

Art. 6. Met toepassing van artikel 15 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 toont de onteigenende instantie aan dat:
1° ze de eigenaar van het te onteigenen onroerend goed of de houder van het met toepassing van artikel 4 van het voormelde decreet te onteigenen zakelijk recht, met een beveiligde zending heeft gecontacteerd met het verzoek tot onderhandelingen met het oog op een minnelijke verwerving;
2° als er onderhandeld werd, ze de vergoeding, om het te onteigenen onroerend goed of zakelijk recht minnelijk te verwerven, in haar geheel en in haar samenstellende delen heeft toegelicht.
De onteigenende instantie kan de toelichting, vermeld in het eerste lid, 2°, aantonen door een proces-verbaal, ondertekend door de eigenaar van een te onteigenen onroerend goed of de houder van een met toepassing van artikel 4 van voormelde decreet te onteigenen zakelijk recht.
Als de eigenaar van een te onteigenen onroerend goed of een houder van een met toepassing van artikel 4 van het voormelde decreet te onteigenen zakelijk recht het proces-verbaal niet ondertekent, volstaat het dat de onteigenende instantie de beveiligde zending, vermeld in het eerste lid, 1°, heeft verstuurd.

Afdeling 2. – Schriftelijk aanbod

Art. 7. § 1. In dit artikel wordt verstaan onder schriftelijk aanbod: het schriftelijk aanbod, vermeld in artikel 16 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.
§ 2. Het schriftelijk aanbod bevat het bedrag van de aangeboden vergoeding en van haar samenstellende onderdelen.
§ 3. De onteigenende instantie toont de volgende twee zaken aan:
1° dat ze de eigenaar van een te onteigenen onroerend goed of een houder van een met toepassing van artikel 4 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 te onteigenen zakelijk recht met een beveiligde zending op de hoogte heeft gebracht van het schriftelijk aanbod;
2° dat ze de samenstelling van het schriftelijk aanbod heeft toegelicht als de eigenaar van een te onteigenen onroerend goed of een houder van een met toepassing van artikel 4 van voormelde decreet te onteigenen zakelijk recht daarom heeft verzocht.
§ 4. De toelichting, vermeld in paragraaf 3, 2°, wordt met een beveiligde zending of mondeling gegeven. Bij een mondelinge toelichting ondertekent de eigenaar van een te onteigenen onroerend goed of, als onteigend wordt met toepassing van artikel 4 van voormelde decreet, de houder van een zakelijk recht, een proces-verbaal.
Als er een ondertekend proces-verbaal, vermeld in het eerste lid, is, is de vereiste, vermeld in artikel 6, eerste lid, 1°, niet van toepassing.
§ 5. Als de eigenaar van een te onteigenen onroerend goed of een houder van een met toepassing van artikel 4 van voormelde decreet te onteigenen zakelijk recht het proces-verbaal, vermeld in paragraaf 4, niet ondertekent, volstaat het dat de onteigenende instantie conform paragraaf 3, 1° de eigenaar van een te onteigenen onroerend goed of een houder van een met toepassing van artikel 4 van voormelde decreet te onteigenen zakelijk recht met een beveiligde zending op de hoogte heeft gebracht van het schriftelijk aanbod.

Afdeling 3. – Vergoeding

Art. 8. De vergoeding, vermeld in artikel 6, eerste lid, 2°, bestaat, in voorkomend geval, uit twee delen:
1° de vergoeding voor de eigenaar van het te onteigenen onroerend goed of de houder van een met toepassing van artikel 4 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 te onteigenen zakelijk recht;
2° de vergoeding voor de houder van een ander zakelijk recht of van een persoonlijk recht.

Art. 9. De bepaling van de vergoeding, vermeld in artikel 6, eerste lid, 2°, gebeurt steeds in concreto.
Bij de bepaling van de vergoeding, vermeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken zoals de duur, het type en de omvang van het gebruik van het goed of zakelijk of persoonlijk recht, en van de activiteit waarvoor het goed of zakelijk of persoonlijk recht gebruikt wordt.
Voor de bepaling van de vergoeding voor de houder van een ander zakelijk recht of van een persoonlijk recht wordt deze rechtstreeks betrokken bij de onderhandelingen door de onteigenende instantie. Deze vergoeding wordt rechtstreeks aan de betrokken houder van een ander zakelijk recht of van een persoonlijk recht gestort.

HOOFDSTUK 4. – Openbaar onderzoek

Afdeling 1. – Algemeen

Art. 10. De artikelen 11, 12, en 13 zijn niet van toepassing, als artikel 33 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 van toepassing is.

Art. 11. Het openbaar onderzoek wordt op de volgende wijzen aangekondigd:
1° de aanplakking van een affiche op de plaats waar het te onteigenen onroerend goed of het goed waarop het te onteigenen zakelijk recht rust, is gelegen, conform artikel 12;
2° de bekendmaking, conform artikel 13, op de website van:
a) de gemeente waar het te onteigenen onroerend goed of het goed waarop het te onteigenen zakelijk recht rust, is gelegen ;
b) de onteigenende instantie;
3° de bekendmaking op het digitaal uitwisselingsplatform voor onteigeningen, vermeld in artikel 21 en conform artikel 13;
4° een individuele kennisgeving, conform artikel 18 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017;
5° een bericht in lokaal drukwerk dat niet wordt beschouwd als publiciteit;
6° een bericht in het Belgisch Staatsblad.

Afdeling 2. – Aanplakking van een affiche

Art. 12. De bekendmaking van het openbaar onderzoek wordt met zwarte letters op een gele affiche van minimaal A2-formaat afgedrukt en wordt voorafgegaan door het volgende opschrift: “BEKENDMAKING OPENBAAR ONDERZOEK ONTEIGENING”.
De onteigenende instantie plakt de affiche uiterlijk de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek aan. De affiche blijft aangeplakt tot en met de laatste dag van het openbaar onderzoek.
De aanplakking wordt aangebracht op een plaats waar het voorwerp van de voorgenomen onteigening paalt aan een openbare weg, of als het aan verschillende openbare wegen paalt, aan elk van die openbare wegen. Als het voorwerp van de onteigening niet paalt aan een openbare weg, gebeurt de aanplakking aan de dichtstbijzijnde openbare weg. De affiche is steeds goed leesbaar vanaf de openbare weg.

Afdeling 3. – Publicatie op de website en op het digitaal uitwisselingsplatform voor onteigeningen

Art. 13. De onteigenende instantie en de gemeente waar het te onteigenen onroerend goed of het goed waarop het te onteigenen zakelijk recht rust, is gelegen, publiceren de aankondiging van het openbaar onderzoek op hun website op een voor bekendmakingen geëigende en opvallende plaats.
De publicatie gebeurt uiterlijk de dag voor de begindatum van het openbaar onderzoek en blijft op de website staan tot en met de laatste dag van het openbaar onderzoek.
Alle documenten van het voorlopig onteigeningsbesluit, vermeld in artikel 10 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017, worden samen met de aankondiging van het openbaar onderzoek op de websites, vermeld in artikel 11, 2° bekendgemaakt en raadpleegbaar gemaakt.
Alle documenten van het voorlopig onteigeningsbesluit, vermeld in artikel 10 van het voormelde decreet, worden samen met de aankondiging van het openbaar onderzoek op het digitaal uitwisselingsplatform voor onteigeningen, vermeld in artikel 11, 3° en artikel 21, bekendgemaakt en raadpleegbaar gemaakt.

HOOFDSTUK 5. – Zelfrealisatie

Art. 14. Om aan te tonen dat de verzoeker in staat is om de zelfrealisatie te realiseren, moet de verzoeker bewijsstukken voorleggen waaruit blijkt dat de verzoeker:
1° de volle eigenaar is van het te onteigenen goed of beschikt over een zakelijk recht daarop als dat zakelijk recht het voorwerp van de onteigening is door een officiële akte;
2° over voldoende financiële en economische draagkracht beschikt om tot zelfrealisatie over te gaan als vermeld in artikel 16 en 17;
3° de technische of beroepsbekwaamheid heeft om tot zelfrealisatie over te gaan, vermeld in artikel 18 en 19.

Art. 15. Als de eigendom met een persoonlijk of zakelijk recht belast is, toont de verzoeker aan dat dat recht binnen afzienbare tijd beëindigd kan en zal worden, dan wel of het eventueel verenigbaar zou zijn met de projectnota, vermeld in artikel 12 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.
Als de verzoeker zelf niet beschikt over een voldoende financiële en economische draagkracht als vermeld in artikel 16 en 17, of over een technische of beroepsbekwaamheid om tot zelfrealisatie over te gaan als vermeld in artikel 18 en 19, maar daarvoor een beroep wil doen op een derde, bezorgt hij de onteigenende instantie de overeenkomst die gesloten is tussen de verzoeker en die derde.

Art. 16. De financiële en economische draagkracht van de verzoeker of van de door de verzoeker aangestelde persoon tot uitvoering van de zelfrealisatie kan worden aangetoond door een of meer van de volgende referenties:
1° een bankverklaring die kan steunen op het model opgenomen in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd, of, in voorkomend geval, door het bewijs van een verzekering tegen beroepsrisico’s;
2° de jaarrekeningen of de neergelegde jaarrekeningen, als de wetgeving van het land van de verzoeker of van de door de verzoeker aangestelde persoon tot uitvoering van de zelfrealisatie die neerlegging voorschrijft;
3° een verklaring over de totale omzet en, in voorkomend geval, de omzet van de bedrijfsactiviteit die het voorwerp van de zelfrealisatie is, over ten hoogste de laatste drie beschikbare boekjaren, afhankelijk van de oprichtingsdatum of van de datum waarop de verzoeker of de door de verzoeker aangestelde persoon tot uitvoering van de zelfrealisatie met zijn activiteit is begonnen, als de betrokken omzetcijfers beschikbaar zijn;
4° een bankgarantie.
Als de verzoeker of de door de verzoeker aangestelde persoon tot uitvoering van de zelfrealisatie om redenen die hij moet verantwoorden, niet in staat is de gevraagde referenties over te leggen, kan hij zijn economische en financiële draagkracht aantonen met andere documenten die de onteigenende instantie geschikt acht.

Art. 17. Een financiële of andere vorm van zekerheidsstelling voor de verzoeker of de door de verzoeker aangestelde persoon tot uitvoering van de zelfrealisatie, met toepassing van artikel 26 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017, kan een van de volgende vormen aannemen:
1° een bankgarantie;
2° een zakelijke zekerheidsstelling;
3° een persoonlijke zekerheidsstelling;
4° andere contractsvormen, die gelijke waarborgen bieden als de zekerheidsstellingen, vermeld in 1°, 2° of 3°.

Art. 18. Als de zelfrealisatie werken, leveringen waarvoor plaatsings- of installatiewerkzaamheden nodig zijn, of diensten vereist, stelt de onteigenende instantie de concrete beoordelingscriteria voor de technische of beroepsbekwaamheid waaraan de verzoeker of de door de verzoeker aangestelde persoon tot uitvoering van de zelfrealisatie moet voldoen, vast op basis van de aard, de omvang, de belangrijkheid en het doel van de zelfrealisatie.
De onteigenende instantie brengt de verzoeker met een beveiligde zending op de hoogte van de criteria, vermeld in het eerste lid, binnen vijftien dagen na ontvangst van het initiële verzoek, vermeld in artikel 25, eerste lid, van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.

Art. 19. De technische of beroepsbekwaamheid, vermeld in artikel 18, kan worden bewezen op een van de manieren waarop de technische of beroepsbekwaamheid van de kandidaat kan worden bewezen in het kader van de regelgeving over overheidsopdrachten.
De onteigenende instantie kan de verzoeker of de door de verzoeker aangestelde persoon tot uitvoering van de zelfrealisatie verplichten om in het gestaafde verzoek tot zelfrealisatie de namen en de beroepskwalificaties te vermelden van de personen die belast zijn met de concrete uitvoering van de opdracht.

Art. 20. De verzoeker toont aan dat hij bereid is om tot zelfrealisatie over te gaan door de indiening van voldoende concrete, realistische en uitgeschreven plannen die in overeenstemming zijn met de geldende wetgeving en met de projectnota, vermeld in artikel 12 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari.
De uitgeschreven plannen, vermeld in het eerste lid, hebben betrekking op de aard, de situering, de vormgeving, de dichtheid van bebouwing, de fasering van de uit te voeren werken, de omslag van de exploitatiekosten en de verhouding tot het grotere geheel als het project van zelfrealisatie deel uitmaakt van een ruimer onteigeningsplan.

HOOFDSTUK 6. – Digitaal uitwisselingsplatform voor onteigeningen

Art. 21. Het Vlaams Gewest stelt een specifiek ontwikkeld digitaal uitwisselingsplatform voor onteigeningen ter beschikking waarop het volledige digitale dossier, met inbegrip van alle stukken en proceduregegevens, die conform het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017 worden opgestart, elektronisch raadpleegbaar zijn en uitgewisseld kunnen worden.
Dit digitaal uitwisselingsplatform voorziet in een betekeningswijze met toepassing van artikel 1.

HOOFDSTUK 7. – Bekendmaking definitief onteigeningsbesluit

Art. 22. De bekendmaking van het definitieve onteigeningsbesluit op de websites, vermeld in artikel 11, 2°, en het digitaal uitwisselingsplatform voor onteigeningen, vermeld in artikel 11, 3°, en artikel 21, gebeurt steeds samen met al zijn bijlagen, met uitzondering van de gegevens die vallen onder de regelgeving over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

HOOFDSTUK 8. – Consignatie en deconsignatie van de provisionele en definitieve vergoeding

Art. 23. De Deposito- en Consignatiekas zendt binnen tien dagen na ontvangst van de storting, vermeld in artikel 53, eerste lid van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017, een voor eensluidend verklaard afschrift van die storting aan de onteigenende instantie.
De onteigenende instantie laat het vonnis, vermeld in artikel 52, § 1 van het voormelde decreet, overschrijven en vraagt het hypothecair getuigschrift op. Binnen tien dagen na ontvangst van de voormelde documenten bezorgt de onteigenende instantie die documenten aan de Deposito- en Consignatiekas.
Na voorlegging van het afschrift, vonnis en hypothecair getuigschrift, vermeld in het eerste en tweede lid, is de Deposito- en Consignatiekas verplicht het gestorte bedrag op vraag van elke partij aan wie de rechter een provisionele vergoeding heeft toegekend, over te maken op voorwaarde dat er geen hypothecaire inschrijving, beslag, verzet of andere bezwarende belemmeringen tegen de gestorte sommen bestaan.

Art. 24. Artikel 23 is van toepassing op de consignatie en deconsignatie van de provisionele vergoeding in eerste aanleg en in hoger beroep.

Art. 25. Als de onteigenende instantie nalaat te storten conform artikel 58, § 2, derde lid of artikel 61, § 2, derde lid van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017, kan elke partij aan wie de rechter een provisionele vergoeding heeft toegekend, krachtens het vonnis vermeld in artikel 58, § 1 van het voormelde decreet, eisen dat de onteigenende instantie het gebruik van het onteigende goed of zakelijk recht schorst.
Binnen de tien dagen na de storting zendt de Deposito- en Consignatiekas een voor eensluidend verklaard afschrift van die storting aan de onteigenende instantie.
Na voorlegging van het afschrift en vonnis, vermeld in het eerste en tweede lid, is de Deposito- en Consignatiekas verplicht het gestorte bedrag op vraag van elke partij aan wie de rechter een provisionele vergoeding heeft toegekend, over te maken op voorwaarde dat er geen hypothecaire inschrijving, beslag, verzet of andere bezwarende belemmeringen tegen de gestorte sommen bestaan.

Art. 26. Als een partij aan wie de rechter een provisionele vergoeding heeft toegekend, de provisionele vergoeding, vermeld in artikel 52, § 1 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017, nog niet had opgevraagd, wordt de deconsignatie gedaan conform artikel 23, derde lid als de definitieve vergoeding gelijk is aan de provisionele vergoeding, en conform artikel 23, derde lid en artikel 25, derde lid als de definitieve vergoeding meer bedraagt dan het bedrag van de provisionele vergoeding.

Art. 27. Artikel 25 en artikel 26 zijn van toepassing op de consignatie en deconsignatie van de definitieve vergoeding in eerste aanleg en in hoger beroep.

HOOFDSTUK 9. – Wijzigingsbepalingen

Afdeling 1. – Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten

Art. 28. In artikel 3, § 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juli 1997 tot uitvoering van het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 17 januari 2014 en 16 mei 2014, wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
“2° de bedrijfsruimten waarvoor door een openbare rechtspersoon een definitief onteigeningsbesluit werd genomen;”.

Afdeling 2. – Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode

Art. 29. In artikel 19, eerste lid, 7° van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 tot reglementering van het sociale huurstelsel ter uitvoering van titel VII van de Vlaamse Wooncode, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 4 oktober 2013 en 4 april 2014, worden de woorden “vastgesteld onteigeningsplan” vervangen door de woorden “het onteigeningsplan, zoals vastgesteld door het voorlopig onteigeningsbesluit”.

Afdeling 3. – Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning voor sommige woonzorgvoorzieningen

Art. 30. In artikel 3, eerste lid, 4°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning voor sommige woonzorgvoorzieningen, worden de woorden “principiële beslissing tot onteigening” vervangen door de woorden “voorlopig onteigeningsbesluit”.

Art. 31. In artikel 7, § 1, 1° van hetzelfde besluit, worden de woorden “principiële beslissing tot onteigening” vervangen door de woorden “voorlopig onteigeningsbesluit”.

Afdeling 4. – Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 tot uitvoering van de onteigening ten algemene nutte, het recht van voorkoop, de aankoopplicht, de vergoedingsplicht en de afbakening van overstromingsgebieden van titel I van het decreet integraal waterbeleid van 18 juli 2003

Art. 32. Artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 tot uitvoering van de onteigening ten algemene nutte, het recht van voorkoop, de aankoopplicht, de vergoedingsplicht en de afbakening van overstromingsgebieden van titel I van het decreet integraal waterbeleid van 18 juli 2003, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 maart 2012, wordt opgeheven.

Afdeling 5. – Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges

Art. 33. In artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017 en 21 april 2017, wordt tussen de zinsnede “het decreet van 25 april betreffende de omgevingsvergunning,” en de woorden “en dit besluit” de zinsnede “,het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017” ingevoegd.

Art. 34. In artikel 19, 2° van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2017, wordt na het woord “bepaald” de woorden “op basis van het verzoekschrift en de bijkomende overtuigingsstukken” toegevoegd.

Art. 35. Aan artikel 54 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017 wordt een punt 3° toegevoegd dat luidt als volgt:
“3° definitieve onteigeningsbesluiten, conform artikel 43 en 44 van het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017.”

Afdeling 6. – Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juli 2014 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering

Art. 36. In artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juli 2014 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse Regering wordt het eerste lid opgeheven.

HOOFDSTUK 10. – Slotbepalingen

Art. 37. De volgende regelingen worden opgeheven:
1° Het besluit van de Vlaamse Regering van 14 oktober 2011 inzake onteigeningen ten algemenen nutte ten behoeve van de gemeenten, de provincies, de autonome gemeentebedrijven, de autonome provinciebedrijven, de OCMW’s, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de provinciale ontwikkelingsmaatschappijen;
2° Omzendbrief BB 2011/5 van 14 oktober 2011.

Art. 38. De volgende regelgevende teksten treden in werking op 1 januari 2018:
1° het Vlaams Onteigeningsdecreet van 24 februari 2017;
2° dit besluit, met uitzondering van de bepalingen, vermeld in het tweede lid.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer bepaalt de datum van de inwerkingtreding van artikel 1, 2°, van artikel 11, 3°, van artikel 13, vierde lid en van artikel 21.

Art. 39. De Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen regeringsbeleid en voor de gerechtelijke procedure voor onteigening ten algemenen nutte, de Vlaamse minister, bevoegd voor de financiën en begrotingen en authentificering van de handelingen met een onroerend karakter, de Vlaamse minister bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden en wonen, de Vlaamse minister bevoegd voor het mobiliteitsbeleid, de openbare werken en het vervoer en de Vlaamse minister bevoegd voor de ruimtelijke ordening, het leefmilieu, de landinrichting en het natuurbehoud, zijn, ieder wat zijn of haar bevoegdheden betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.

Art. N. Model bankverklaring
Deze verklaring betreft het volgende verzoek tot zelfrealisatie:
– De naam van de verzoeker: . . . . .
– Het betreffende perceel: . . . . .
– Datum van de indiening van het initieël verzoek tot zelfrealisatie: . . . . .
Hierbij bevestigen wij dat . . . . . (naam en woonplaats of handelsnaam
en maatschappelijke zetel van de verzoeker of van het lid van het team tot zelfrealisatie) onze klant is.
De financiële relatie met deze klant verloopt tot op heden tot onze volledige tevredenheid en zonder daarbij noemenswaardige negatieve zaken te hebben vastgesteld. Hij geniet tot op heden ons volle vertrouwen.
Op basis van de gegevens waarover onze bank momenteel beschikt en zonder uitspraak te doen over de toekomst, heeft deze klant op dit ogenblik de financiële en economische draagkracht om het bovenvermelde verzoek tot zelfrealisatie naar behoren uit te voeren.
Onze bank levert dit document af zonder enige beperking; noch voorbehoud van onze klant, behalve die welke hierboven zijn vermeld.
Opgemaakt te . . . . . op . . . . .